ECLI:NL:HR:2023:934

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
23/00228
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van opgeëiste persoon met dubbele nationaliteit naar Turkije t.z.v. moord en verzoek om uitbreiding van terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2023. De zaak betreft de uitlevering van een opgeëiste persoon, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezit, aan Turkije in verband met een moordvervolging. De rechtbank had eerder de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar het verzoek van de verdediging om de minister te adviseren over de uitbreiding van de terugkeergarantie vanwege de militaire dienstplicht van de opgeëiste persoon werd afgewezen. De verdediging stelde dat de terugkeergarantie specifiek en concreet moest zijn voor de opgeëiste persoon, en dat hij zijn Turkse militaire dienst nog niet had vervuld. De rechtbank oordeelde echter dat het aan de minister was om te beoordelen of de terugkeergarantie voldoende gewaarborgd was, en dat zij niet de taak had om de minister hierover te adviseren. De Hoge Raad bevestigde deze beslissing en oordeelde dat het cassatiemiddel faalde. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt dat tegen de beslissing van de rechtbank over het uitleveringsverzoek geen klachten in cassatie kunnen worden ingediend over het advies van de rechtbank aan de minister, zoals vastgelegd in de Uitleveringswet.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00228 U
Datum20 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2023, nummer [001], op verzoek van de Republiek Turkije tot uitlevering
van
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de opgeëiste persoon.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft D.J.M. Dammers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van het verzoek om de minister te adviseren over de uitbreiding van de terugkeergarantie vanwege de militaire dienstplicht van de opgeëiste persoon.
2.2.1
De rechtbank heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon aan Turkije toelaatbaar verklaard voor strafvervolging voor moord.
2.2.2
De uitspraak van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“Verzoeken met betrekking tot de terugkeergarantie
Nu de opgeëiste persoon ook de Nederlandse nationaliteit bezit, geldt op grond van artikel 4 van de Uitleveringswet dat hij alleen mag worden uitgeleverd als is gewaarborgd dat hij, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, naar Nederland mag terugkeren om de straf aldaar te ondergaan.
De raadsman heeft ter zitting pleitnotities overgelegd en onder meer aangevoerd dat de terugkeergarantie specifiek en concreet moet zien op de opgeëiste persoon. Daarnaast voert de raadsman aan dat de opgeëiste persoon zijn verplichte Turkse militaire dienst nog niet heeft verricht. De verdediging wenst dat de terugkeergarantie uit wordt gebreid zodat de opgeëiste persoon niet eerst wordt gedwongen zijn militaire dienstplicht te vervullen. De verdediging verzoekt de rechtbank om de Minister op dit punt nader te adviseren.
De rechtbank overweegt dat het, gelet op het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Uitleveringswet, de taak van de Minister is om te beoordelen of het voornoemde recht op het ondergaan van de straf in Nederland voldoende is gewaarborgd.
Voorts overweegt de rechtbank het volgende. De terugkeergarantie is vermeld in de brief van de Turkse autoriteiten van 2 augustus 2022, die aanvullend op het eerdere uitleveringsverzoek aan het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken is toegezonden. In deze brief is expliciet de naam van de opgeëiste persoon vermeld en is gerefereerd aan een brief van het Nederlandse Ministerie van Justitie en Veiligheid waarin ten aanzien van de opgeëiste persoon is verzocht om verstrekking van de terugkeergarantie. Daaruit volgt dat de terugkeergarantie specifiek ten aanzien van de opgeëiste persoon is verstrekt.
Ten aanzien van het verzoek om de Minister te adviseren om de terugkeergarantie uit te breiden vanwege de verplichte militaire dienstplicht van de opgeëiste persoon, overweegt de rechtbank dat zij het niet als haar taak ziet om de Minister te adviseren over aangelegenheden die buiten de door de tekst van de Uitleveringswet en de toepasselijke verdragen bestreken onderwerpen liggen. De rechtbank zal daarom aan dit verzoek geen gehoor geven.”
2.3
De volgende bepalingen van de Uitleveringswet zijn van belang.
- Artikel 30 lid 2:
“De rechtbank zendt aan Onze Minister onverwijld een gewaarmerkt afschrift van haar uitspraak toe. Indien de uitlevering toelaatbaar is verklaard, doet zij het afschrift vergezeld gaan van haar advies omtrent het aan het verzoek tot uitlevering te geven gevolg. Een afschrift van het advies wordt door de griffier aan de opgeëiste persoon en diens raadsman ter hand gesteld of toegezonden.”
- Artikel 31 lid 1:
“Tegen de uitspraak van de rechtbank betreffende het verzoek tot uitlevering kan zowel door de officier van justitie als door de opgeëiste persoon beroep in cassatie worden ingesteld.”
2.4
Op grond van artikel 31 lid 1 Uitleveringswet kan tegen de uitspraak van de rechtbank over het verzoek tot uitlevering cassatieberoep worden ingesteld. Van deze uitspraak maakt het in artikel 30 lid 2 Uitleveringswet bedoelde advies geen deel uit. Daaruit volgt dat in cassatie niet kan worden geklaagd over een door de rechtbank uitgebracht advies en ook niet over de beslissing van de rechtbank om niet zo’n advies uit te brengen. (Vgl. HR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AD5682, rechtsoverweging 6.7.)
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 juni 2023.