Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve opmerking over de sanctieoplegging
4.Beslissing
27 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 september 2022. De verdachte, geboren in 1971, was in hoger beroep veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een omgebouwd gas-alarmpistool. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij de advocaat-generaal P.C. Vegter had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest, maar uitsluitend voor zover het de negende voorwaarde betreft. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve opgemerkt dat hij zijn bevoegdheid tot ambtshalve cassatie op grond van artikel 440 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering tegenwoordig bijzonder spaarzaam toepast. Dit is in het licht van de beperkte capaciteit om cassatieberoepen te behandelen en de noodzaak om strafzaken binnen een aanvaardbare termijn af te doen. De Hoge Raad gaat er in beginsel van uit dat misslagen in de bestreden uitspraak of fouten in de aan die uitspraak voorafgegane procedure zijn opgemerkt door de raadsman of het openbaar ministerie. Het achterwege blijven van een daarop toegespitste klacht kan berusten op een weloverwogen keuze. Dit geldt ook in deze zaak, waarin het gaat om de aanvaardbaarheid van aan de sanctieoplegging verbonden voorwaarden. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep te verwerpen.