Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
24 januari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van medeplegen van diefstal uit een woning, zoals omschreven in artikel 311.1.4 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de veroordeling door het hof, waarbij de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster ter discussie werd gesteld. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de aangeefster onbetrouwbaar waren en niet voor het bewijs konden worden gebruikt. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.