ECLI:NL:HR:2023:87

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
21/04656
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep en termijn voor indienen schriftuur in belastingfraudezaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die werd beschuldigd van feitelijk leiding geven aan belastingfraude en valsheid in geschrift. De verdachte had een beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 oktober 2021. De advocaat van de verdachte, M.K. Bhadai, diende een schriftuur in, maar deze kwam pas na de wettelijke termijn bij de Hoge Raad binnen. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat de aanzegging, die de verdachte op 25 juni 2022 in persoon had ontvangen, hem op de hoogte stelde van de termijn waarbinnen hij een schriftuur met cassatiemiddelen moest indienen. De aanzegging was op het adres van de verdachte in de basisregistratie personen uitgereikt. Aangezien M.K. Bhadai zich pas op 20 september 2022 als raadsman had gesteld, bestond er op het moment van betekening van de aanzegging geen verplichting om een afschrift naar de raadsman te sturen. Hierdoor was de verdachte niet in staat om tijdig een schriftuur in te dienen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.

De Hoge Raad verklaarde het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk, omdat niet was voldaan aan de vereisten van artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat de termijn voor het indienen van cassatiemiddelen regelt. Dit arrest benadrukt het belang van het tijdig indienen van schrifturen en de verantwoordelijkheden van zowel de verdachte als zijn raadsman in het proces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04656
Datum24 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 oktober 2021, nummer 22-003580-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.K. Bhadai, advocaat te ’s–Gravenhage, een schriftuur ingediend, die echter pas bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen nadat de daartoe in de wet gestelde termijn was verlopen.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
De stukken houden onder meer het volgende in.
- Op 25 juni 2022 is de in artikel 435 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bedoelde aanzegging, die inhoudt dat de stukken door de Hoge Raad zijn ontvangen en waarin wordt medegedeeld dat – op straffe van niet-ontvankelijkheid – binnen zestig dagen een schriftuur met cassatiemiddelen moet worden ingediend, aan de verdachte in persoon uitgereikt op zijn BRP-adres.
- Op 7 september 2022 heeft een medewerker van de strafadministratie van de Hoge Raad per brief (mededeling rechtsdag) aan de verdachte bericht dat zijn cassatieberoep op 18 oktober 2022 door de Hoge Raad in behandeling zal worden genomen en dat op de strafadministratie is geconstateerd dat in zijn zaak geen schriftuur met cassatiemiddelen is ingediend door een advocaat.
- Op 20 september 2022 heeft de advocaat M.K. Bhadai zich gesteld als raadsman van de verdachte in cassatie.
- Op 14 oktober 2022 heeft M.K. Bhadai namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen ingediend.
2.2
Artikel 437 lid 2 Sv bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. De aanzegging als bedoeld in artikel 435 lid 1 Sv is in deze zaak immers op 25 juni 2022 aan de verdachte in persoon uitgereikt op het adres waarop hij als ingezetene in de basisregistratie personen stond ingeschreven. Nu M.K. Bhadai zich pas op 20 september 2022 heeft gesteld als raadsman van de verdachte in cassatie, bestond ten tijde van de betekening van de aanzegging op grond van artikel 48 Sv niet een plicht tot het toezenden van een afschrift daarvan aan de raadsman. De Hoge Raad kan dus het beroep van de verdachte niet in behandeling nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 januari 2023.