ECLI:NL:HR:2023:856

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
22/02254
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toelaatbaarheid van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in een afpersingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor medeplegen van afpersing in Curaçao, waarbij zij onder dreiging van een vuurwapen geld en telefoons van haar ex-vriend heeft afhandig gemaakt. De aanleiding voor deze daad was de publicatie van intieme videobeelden door de ex-vriend, wat de verdachte in een moeilijke positie heeft gebracht als jonge moeder van twee kinderen.

Het hof had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, maar het openbaar ministerie heeft cassatie ingesteld, omdat deze straf geen wettelijke grondslag zou hebben. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf in strijd is met artikel 1:19 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao, dat bepaalt dat de duur van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf maximaal twee jaren mag zijn. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan door de duur van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te bepalen op twee jaren, met een proeftijd van twee jaren.

De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder en de context van de afpersing. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij strafoplegging rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de zaak en de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02254 C
Datum13 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 28 september 2021, nummer H 59/21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de oplegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, en tot een zodanige op artikel 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de door het hof opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden geen wettelijke grondslag heeft.
2.2
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. Het hof heeft daartoe in zijn strafmotivering onder meer het volgende overwogen:
“Namens de verdachte is in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd. Hierbij is gewezen op het laakbare gedrag van het latere slachtoffer, de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat zij een alleenstaande moeder is die de verantwoordelijkheid heeft voor de verzorging en opvoeding van twee jonge kinderen. De raadsman heeft het Hof verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf in het voordeel van de verdachte rekening te houden met al deze feiten en omstandigheden.
Het Hof rekent het de verdachte zwaar aan dat zij getracht heeft het haar aangedane leed te vergelden door middel van een beroving met een vuurwapen. Dat is een ernstig feit, waarvoor in de regel een gevangenisstraf van geruime duur wordt opgelegd.
Het Hof ziet echter ook onder ogen dat het de verdachte er blijkens de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet om te doen was een gewapende beroving te plegen voor financieel gewin. Zij heeft ook niet meegedeeld in de buit. Haar intentie was om wraak te nemen op haar vriend [betrokkene 1], omdat hij intieme videobeelden van hen beiden zonder haar instemming in de openbaarheid had gebracht. Dit handelen van het slachtoffer heeft diep ingegrepen in het persoonlijke leven van de verdachte, die als jonge moeder van twee kinderen geconfronteerd werd met de afkeuring en veroordeling door haar omgeving. De beroving kan dan ook in zoverre niet worden geduid als een standaard 'atrako' waar de oriëntatiepunten voor straftoemeting betrekking op hebben.
Voorts houdt het Hof er in strafmatigende zin rekening mee dat zij als jonge alleenstaande moeder de verantwoordelijkheid draagt voor de verzorging en opvoeding van twee kleine kinderen. Het Hof weegt tot slot mee dat de reclassering tot de conclusie komt dat de kans op recidive laag is.
Alles afwegend ziet het Hof in de achtergrond van de beroving, de intentie van de verdachte bij die beroving en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om in afwijking van het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een werkstraf en begeleiding van de reclassering zoals door de reclassering geadviseerd. De verdachte zal hiertoe worden veroordeeld.”
2.3
Artikel 1:19 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao (hierna: SrC) luidt, voor zover hier van belang:
“1. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, tot werkstraf of tot geldboete, kan de rechter bepalen dat de straf of een gedeelte daarvan niet zal worden ten uitvoer gelegd.
2. In geval van een veroordeling tot gevangenisstraf van meer dan twee jaren en ten hoogste vier jaren kan de rechter bepalen dat een gedeelte van de straf, tot ten hoogste twee jaren, niet zal worden ten uitvoer gelegd.”
2.4
De strafoplegging is, voor zover het de voorwaardelijke gevangenisstraf betreft, in strijd met artikel 1:19 SrC omdat op grond van die bepaling bij oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf de duur daarvan ten hoogste twee jaren is.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
2.6
De Hoge Raad ziet in de bijzonderheden van dit geval - waaronder de omstandigheid dat uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven strafmotivering naar voren komt dat het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf heeft willen opleggen en de omstandigheid dat het cassatieberoep is ingesteld door het openbaar ministerie dat in de schriftuur heeft voorgesteld de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf te vervangen door een straf die binnen het wettelijke maximum blijft - aanleiding de zaak zelf af te doen door de duur van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te bepalen op twee jaren, met een proeftijd van twee jaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat deze twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juni 2023.