ECLI:NL:HR:2023:852

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
21/01314
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen in Nederland en Marokko met betrekking tot geldbedragen, appartement en auto, artikel 420bis.1.b jo. artikel 420ter.1 Sr.

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2020. De verdachte, geboren in 1978, was in hoger beroep veroordeeld voor gewoontewitwassen in Nederland en Marokko, met betrekking tot geldbedragen, een appartement en een auto. De Hoge Raad heeft het beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat N. van Schaik. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft het zesde cassatiemiddel beoordeeld, waarin werd geklaagd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat dit cassatiemiddel gegrond was, aangezien er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De overige cassatiemiddelen zijn door de Hoge Raad beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot elf maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01314
Datum13 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2020, nummer 21-006008-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het zesde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juni 2023.