Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het zesde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
13 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2020. De verdachte, geboren in 1978, was in hoger beroep veroordeeld voor gewoontewitwassen in Nederland en Marokko, met betrekking tot geldbedragen, een appartement en een auto. De Hoge Raad heeft het beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat N. van Schaik. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft het zesde cassatiemiddel beoordeeld, waarin werd geklaagd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat dit cassatiemiddel gegrond was, aangezien er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De overige cassatiemiddelen zijn door de Hoge Raad beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot elf maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.