Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende letselschade. De eiser, wonende te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest was een bevestiging van een eerder vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de eiser letselschade had geleden door een val door de voordeur van een woning die niet was voorzien van veiligheidsglas. De Hoge Raad verwijst naar de relevante feiten en processtukken, waaronder het vonnis van de rechtbank van 15 januari 2020 en het arrest van het hof van 18 januari 2022. De advocaat-generaal S.D. Lindenbergh had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser beoordeeld, maar deze niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof, en dat er geen noodzaak was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.