Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
6 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 juli 2021. De verdachte, geboren in 1999, was betrokken bij de diefstal van auto-onderdelen uit voertuigen, wat valt onder artikel 311.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde verschillende cassatiemiddelen aan, waaronder bewijsklachten en een verweer over een mogelijk vormverzuim, omdat de verdachte na zijn aanhouding transportboeien had gekregen. Daarnaast werd er een klacht ingediend over de redelijke termijn in hoger beroep, waarbij de vraag werd gesteld of het hof volstond met de constatering dat de redelijke termijn was overschreden.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Echter, het vierde cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, maar erkent wel de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.