In deze zaak hebben de opdrachtgevers, eigenaren van een rijksmonument, een aannemingsbedrijf ingeschakeld voor de restauratie van buitenkozijnen. De overeenkomst, gesloten op 11 november 2014, stipuleerde dat minderwerk verrekend zou worden, maar dat meerwerk niet verrekend kon worden. Na onenigheid over de kwaliteit van de werkzaamheden en de betaling van openstaande nota's, hebben de opdrachtgevers in reconventie een vordering ingesteld voor schadevergoeding wegens minderwerk. De rechtbank heeft de vordering van het bouwbedrijf afgewezen en de opdrachtgevers een schadevergoeding toegekend. Het hof heeft echter het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van de opdrachtgevers afgewezen, wat leidde tot cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door de vordering van de opdrachtgevers tot betaling van minderwerk af te wijzen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor een duidelijke uitleg van contractuele bepalingen en de grenzen van de rechtsstrijd in civiele procedures.