Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
30 mei 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1976, was in hoger beroep veroordeeld voor rijden onder invloed van amfetamine, in strijd met artikel 8.5 van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De eerste drie cassatiemiddelen werden verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Het vierde cassatiemiddel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn inderdaad was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen. De opgelegde taakstraf van 34 uren, subsidiair 17 dagen hechtenis, bleef in stand. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling door het hof in stand blijft.