Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
30 mei 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 oktober 2020. De verdachte, geboren in 1968, was aangeklaagd voor medeplegen van bedrieglijke bankbreuk en valsheid in geschrift, gepleegd door een notaris. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten J.S. Nan en N. Gonzalez Bos. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het hof waren ingezonden, wat leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, was overschreden. Dit resulteerde in een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden naar acht maanden en een week.
De overige klachten van de verdachte werden door de Hoge Raad niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was genomen. De beslissing van de Hoge Raad was dus om de uitspraak van het hof te vernietigen, maar alleen met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige te verwerpen.