Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
23 mei 2023.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte werd veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie in het kader van grootschalige bankpasfraude. De Hoge Raad heeft op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 21/01117. De verdachte, geboren in 1968, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden. De advocaat J. Kuijper heeft namens de verdachte cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden en dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van twintig maanden naar achttien maanden.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.