Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
16 mei 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 november 2021. De verdachte, geboren in 1992, was veroordeeld voor medeplegen van gekwalificeerde diefstal met geweld en wederspannigheid. De verdediging stelde dat de opgelegde gevangenisstraf van 53 maanden disproportioneel was en dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de hoogte van de straf.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en vastgesteld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, behalve wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de beslissing om de gevangenisstraf te verminderen van 53 naar 52 maanden.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.