Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
9 mei 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 14 juli 2021 werd gewezen. De zaak betreft openlijk geweldpleging tegen personen, zoals omschreven in artikel 141, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1996, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarin het beroep op noodweerexces werd verworpen. De verdediging stelde dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet aannemelijk was gemaakt.
De advocaat van de verdachte, P.B. Spaargaren, heeft een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.