Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
4.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
5.Beslissing
18 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974, was betrokken bij cocaïnehandel vanuit een woonwagen in Den Haag en werd beschuldigd van meerdere misdrijven, waaronder het medeplegen van cocaïnehandel en gewoontewitwassen. De kern van het cassatiemiddel betrof de rechtmatigheid van het betreden van de woning van de verdachte voor het plaatsen van apparatuur voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC). De verdediging stelde dat de machtiging van de rechter-commissaris niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat er geen misdrijf was vermeld en het hokje voor het betreden van de woning niet was aangekruist. Het hof oordeelde echter dat de rechter-commissaris de machtiging op juiste wijze had verleend, ondanks de omissie in het formulier. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim dat rechtsgevolgen met zich meebracht. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd van acht jaren en zes maanden naar acht jaren en vijf maanden. De overige klachten werden verworpen.