Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
18 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1965, was als bestuurder van een rechtspersoon betrokken bij bedrieglijke bankbreuk en gewoontewitwassen. De verdachte en een medeverdachte zouden bijna € 200.000 aan boedel hebben onttrokken, wat hen in strijd met artikel 343.1 (oud) van het Wetboek van Strafrecht bracht. Daarnaast werd hen verweten dat zij ruim € 250.000 aan geldbedragen hadden gewitst, onder andere door de verkoop van luxe voertuigen zoals een Porsche en een BMW, wat onder de artikelen 420ter.1 jo. 420bis.1.a en 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht valt.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij de advocaat van de verdachte, M.G. Vos, de klachten over de uitspraak van het hof naar voren heeft gebracht. De advocaat-generaal, B.F. Keulen, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was genomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C.N. Dalebout, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.