Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
18 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2023 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de betrokkene, die in deze procedure niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2021, waarin een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel werd behandeld. De betrokkene, geboren in 1951, had geen cassatiemiddelen ingediend, wat een vereiste is volgens de wet. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat de termijn voor het indienen van een schriftuur met cassatiemiddelen niet is nageleefd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet bepaalt dat een advocaat binnen een bepaalde termijn een schriftuur moet indienen, en aangezien hieraan niet is voldaan, kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. Het arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu, met medewerking van de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.