ECLI:NL:HR:2023:612

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
22/04354
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op digitale gegevens en verschoningsrecht notaris in het kader van witwaspraktijken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2022. De zaak betreft beklag over beslag op diverse stukken en digitale gegevensdragers onder een notaris en notariskantoor, in het kader van een verdenking van het niet onverwijld melden van ongebruikelijke transacties die mogelijk verband houden met witwaspraktijken of financiering van terrorisme. De klagers, een persoon en een notariskantoor, hebben beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, waarbij zij betogen dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd dat er een redelijk vermoeden van schuld bestaat en dat het verschoningsrecht van de notaris ten onrechte is doorbroken.

De Hoge Raad heeft de klachten van de klagers beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank niet heeft verzuimd te beslissen op het beklag over de inhoud van de shredder en gegevensbestanden. Tevens heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de rechtbank de verdenking niet ten onrechte marginaal heeft getoetst en dat er voldoende grond was voor het oordeel dat er een redelijk vermoeden van schuld bestond. De Hoge Raad heeft ook de vraag beantwoord of er sprake was van 'corpora et instrumenta delicti' en of er zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die de doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, zonder dat er verdere motivering nodig was, aangezien de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Deze beslissing is genomen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04354 Bv
Datum18 april 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2022, nummers RK 22/013045; 22/013051; 22/017173 en 22/017171, op klaagschriften als bedoeld in artikel 98 lid 4 in samenhang met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
en
[klaagster], H.O.D.N. [A],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klagers.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klagers. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 april 2023.