Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
18 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. Het betreft een klaagschrift dat was ingediend door de klager, die werd verdacht van het zonder vergunning aanbieden van kansspelen, zoals vastgelegd in artikel 1.1.a van de Wet op de kansspelen. De klager had een beroep gedaan op de Hoge Raad omdat hij van mening was dat zijn klaagschrift ten onrechte niet was behandeld door de economische raadkamer van de rechtbank. De advocaat-generaal, P.M. Frielink, concludeerde tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag voor een nieuwe behandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat de economische raadkamer inderdaad de juiste instantie was om het klaagschrift te behandelen, gezien de aard van de verdenking die betrekking had op een economisch delict. De Hoge Raad stelde vast dat uit de machtiging voor het conservatoir beslag bleek dat er sprake was van een verdenking van overtreding van de Wet op de kansspelen, wat onder de bevoegdheid van de economische raadkamer valt. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, zodat deze opnieuw kon worden behandeld.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste bevoegdheid bij de behandeling van klaagschriften in het kader van economisch strafrecht en bevestigt dat de economische raadkamer de aangewezen instantie is voor dergelijke zaken.