ECLI:NL:HR:2023:61
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake watersysteemheffing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2022, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Overijssel werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de watersysteemheffing voor het jaar 2019, alsook over een verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.