ECLI:NL:HR:2023:532

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
21/02714
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van geldbedrag door voorzitter van vereniging en de beoordeling van de bewezenverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2021. De verdachte, voorzitter van een vereniging, werd beschuldigd van verduistering van een geldbedrag van € 41.000. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het gerechtshof oordeelde anders. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van cassatiemiddelen die door de advocaat van de verdachte, M. Berndsen, zijn ingediend. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de verduistering toereikend was gemotiveerd. Het hof had vastgesteld dat de verdachte als voorzitter niet bevoegd was om zelfstandig over het geld van de vereniging te beschikken. De verdachte had niet aangetoond dat hij het geld in overeenstemming met de doelstellingen van de vereniging had besteed. Bovendien waren de verklaringen van de verdachte tegenstrijdig en niet consistent. Het hof concludeerde dat de verdachte het geldbedrag zich wederrechtelijk had toegeëigend en had verduisterd.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij het hof's oordeel als niet onbegrijpelijk wordt beschouwd. De Hoge Raad heeft geen noodzaak gezien om verder te motiveren, aangezien de klachten van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissing van het gerechtshof en onderstreept de noodzaak van een zorgvuldige afweging van bewijs in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02714
Datum11 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2021, nummer 21-000039-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 18-830122-16 onder 4 tenlastegelegde verduistering mede in het licht van een gevoerd verweer ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 19 tot en met 21.

3.Beoordeling van het eerste en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 april 2023.