Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste en het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
11 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2021. De verdachte, voorzitter van een vereniging, werd beschuldigd van verduistering van een geldbedrag van € 41.000. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het gerechtshof oordeelde anders. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van cassatiemiddelen die door de advocaat van de verdachte, M. Berndsen, zijn ingediend. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de verduistering toereikend was gemotiveerd. Het hof had vastgesteld dat de verdachte als voorzitter niet bevoegd was om zelfstandig over het geld van de vereniging te beschikken. De verdachte had niet aangetoond dat hij het geld in overeenstemming met de doelstellingen van de vereniging had besteed. Bovendien waren de verklaringen van de verdachte tegenstrijdig en niet consistent. Het hof concludeerde dat de verdachte het geldbedrag zich wederrechtelijk had toegeëigend en had verduisterd.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij het hof's oordeel als niet onbegrijpelijk wordt beschouwd. De Hoge Raad heeft geen noodzaak gezien om verder te motiveren, aangezien de klachten van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissing van het gerechtshof en onderstreept de noodzaak van een zorgvuldige afweging van bewijs in strafzaken.