ECLI:NL:HR:2023:477

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
21/01721
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek in strafzaak met betrekking tot deelname aan criminele organisatie en synthetische drugs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1970, die betrokken is bij een criminele organisatie die zich bezighoudt met de in- en verkoop van synthetische drugs, zoals geregeld in artikel 11b van de Opiumwet. De verdachte had een aanhoudingsverzoek ingediend omdat hij ziek was en niet in staat om ter zitting te verschijnen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, waarbij het belang van een doeltreffende en spoedige berechting zwaarder woog dan het aanwezigheidsrecht van de verdachte. Het hof had overwogen dat de strafzaak deel uitmaakt van een omvangrijk strafrechtelijk onderzoek en dat getuigen waren opgeroepen om te worden gehoord. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek is door de Hoge Raad bevestigd, waarbij de relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie zijn herhaald. De Hoge Raad oordeelde dat de belangenafweging van het hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de afwijzing van het verzoek zelfstandig werd gedragen door de belangenafweging.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01721
Datum28 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 april 2021, nummer 20-001136-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2021 en 2 april 2021 houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder onder meer het volgende in:
“Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, die verklaart waar te nemen voor zijn kantoorgenoot mr. P.W. Szymkowiak en die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd om de verdediging te voeren.
De voorzitter deelt mede:
Het hof heeft vanochtend van de raadsman mr. Szymkowiak een emailbericht ontvangen dat verdachte niet kan komen vandaag omdat hij ziek is. De raadsman heeft daarom om aanhouding verzocht. Het hof heeft teruggemaild dat verdachte ook digitaal kan deelnemen aan de zitting door middel van een video/skypeverbinding. Het hof heeft zojuist van de raadsman via een emailbericht begrepen dat verdachte niet digitaal kan deelnemen omdat hij slechts in het bezit is van een oude iPhone en voorts omdat hij te ziek is.
Het hof heeft direct een mail teruggestuurd waarin het hof – kort samengevat – heeft aangegeven dat het hof verdachte verzoekt om, in het geval er niet digitaal wordt deelgenomen, per ommegaande een doktersverklaring te doen toekomen aan het hof waaruit naar voren komt dat hij niet in staat is ter zitting te verschijnen, en ook niet digitaal aan de zitting deel kan nemen. Het hof zal om 15.30 uur een beslissing nemen omtrent het aanhoudingsverzoek. Bij afwijzing van dit verzoek zal alsnog na 15.30 uur een inhoudelijke behandeling plaats vinden.
De voorzitter deelt mede:
Het hof zal het onderzoek thans onderbreken tot 15.30 uur, in afwachting van een bericht van de verdediging.
Het hof hervat het onderzoek om 15.30 uur.
Verdachte noch zijn raadsman zijn ter terechtzitting aanwezig.
De voorzitter deelt mede:
Er heeft na de onderbreking van hedenmiddag nog een mailwisseling plaatsgevonden tussen het hof en mr. Szymkowiak. De raadsman persisteert bij zijn verzoek om aanhouding. Door de verdediging is geen doktersverklaring overgelegd, noch een bericht van de huisarts waarin de per mail gedane mededeling door de raadsman dat verdachte contact heeft opgenomen met de huisarts en getest zou moeten worden, wordt bevestigd.
De advocaat-generaal deelt mede:
Er wachten drie getuigen. Het hof wordt voor een voldongen feit gesteld. Als er medische redenen zijn waarom verdachte niet kan komen en ook niet digitaal kan deelnemen aan de zitting, dan mag hij wel zijn best doen om dat te onderbouwen. In beginsel verzoek ik het hof het verzoek om aanhouding dan ook af te wijzen.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Hedenochtend om 09:09 uur heeft de raadsman van de verdachte schriftelijk per mail namens zijn cliënt verzocht om aanhouding van de behandeling van de strafzaak in verband met – kort gezegd – ziekte van zijn cliënt. Deze zou vannacht zijn wakker geworden met klachten als snotteren en hoesten en hij zou zich mettertijd steeds slechter zijn gaan voelen en hij vermoedt koorts. Het standpunt is dat de verdachte zichzelf niet in staat acht om af te reizen naar Den Bosch om zijn strafzaak naar behoren te kunnen bijwonen.
Het hof heeft vervolgens aan de raadsman van de verdachte bericht dat hij de zitting ook via een Skype-verbinding zou kunnen bijwonen, waarop de raadsman te kennen heeft gegeven dat dit een mooi alternatief betreft. Vervolgens is namens het hof een link voor de Skype-vergadering aan de raadsman toegestuurd.
Om 12:19 uur heeft de raadsman vervolgens bericht dat het deelnemen aan de zitting via Skype toch geen werkbare optie is, omdat de verdachte – kort gezegd – zich miserabel voelt en niet fit genoeg is om de zitting via Skype adequaat te kunnen volgen en eventuele vragen van het hof of advocaat-generaal te beantwoorden en omdat hij niet in het bezit is van de voor het opzetten van een Skype-verbinding benodigde hardware.
Het hof heeft vervolgens zowel per mail aan de raadsman mr. Szymkowiak als de na het uitroepen van de zaak aan de ter terechtzitting aanwezige kantoorgenoot mr. Maessen laten weten dat het een doktersverklaring wenst waarin is opgenomen dat de verdachte zich deze morgen tot de huisarts heeft gewend, met het tijdstip van het telefoongesprek, de verschijnselen die zijn medegedeeld en het advies van de arts. Vervolgens is de behandeling van de zaak onderbroken tot 15:30 uur.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting is namens de verdachte geen doktersverklaring aan het hof overgelegd. De verdediging heeft gepersisteerd bij het verzoek om aanhouding. Van de zijde van de verdediging is te kennen gegeven dat zijn cliënt niet bij de arts terecht kan, maar zich zou moeten laten testen. Van de zijde van het hof is aan de raadsman te kennen gegeven dat in plaats van een doktersverklaring, wanneer die niet kan worden verkregen, een bericht van de huisarts wordt gevraagd om die mededeling te bevestigen. Ook dat bericht is niet gekomen.
Het hof stelt bij de beoordeling van het aanhoudingsverzoek het volgende voorop.
Indien een verdachte door ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering – welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn – ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn.
Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om, indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden.
Het hof stelt vast dat de strafzaak tegen de verdachte deel uit maakt van meerdere andere strafzaken tegen verdachten die in hoger beroep aanhangig zijn en voortvloeien uit het zeer omvangrijke strafrechtelijk onderzoek met de naam Wolf/Beretta. De uitspraken in de strafzaken tegen alle verdachten, dus ook tegen de verdachte [verdachte] , zijn door de rechtbank gedaan op 29 maart 2018. Inmiddels zijn drie jaren verstreken. De redelijke termijn voor berechting in hoger beroep is al aanzienlijk overschreden. Een aspect van de verdenking tegen de verdachte is deelname aan een crimineel samenwerkingsverband. Andere verdachten die in hoger beroep terecht staan, wordt eveneens deelname aan dit samenwerkingsverband verweten. Het hof heeft in de onderhavige samenstelling al meerdere strafzaken in dit onderzoek inhoudelijk ter terechtzitting in hoger beroep behandeld. Het voornemen bestaat om op één datum alle onderzoeken te sluiten en om twee weken later in alle zaken tegelijk arrest te wijzen. Het hof ontkomt er niet aan om in het kader van het crimineel samenwerkingsverband aandacht te besteden aan de rol van de verdachte daarin. Een voor de verdachte nadelig oordeel daarover in een of meerdere zaken tegen medeverdachte(n), zou betekenen dat het hof in de zaak tegen de verdachte zichzelf materieel niet meer aangewezen acht om de zaak onbevangen op dit punt tegemoet te treden. Een aanhouding van de zaak tegen deze verdachte zou dus betekenen dat een geheel nieuwe combinatie van raadsheren zich in het omvangrijke dossier zou moeten inlezen. Daarbij komt dat voor de terechtzitting van heden meerdere getuigen op verzoek van de verdediging zijn opgeroepen teneinde te worden gehoord en dat een van die getuigen wegens verblijf in het buitenland via Skype wordt gehoord. Een aanhouding van de zaak zou betekenen dat een nieuwe zittingsdatum moet worden gezocht waarop deze getuigen beschikbaar zijn, nog daargelaten dat wegens het drukke zittingsschema van het hof en de drukke agenda van de zaaksadvocaat-generaal een hervatting van de behandeling van de zaak tegen de verdachte niet binnen afzienbare termijn valt te verwachten.
Een en ander brengt mee dat het belang van een goede procesvoering en het belang van een behoorlijke strafvordering ernstig in het gedrang zou komen indien het onderzoek ter terechtzitting zou worden geschorst. Dit belang moet onder de gegeven omstandigheden naar ’s hofs oordeel zwaarder wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Het hof heeft zich bij die afweging van belangen rekenschap gegeven van het feit dat de verdachte heeft aangekondigd vragen te willen/kunnen beantwoorden van de zijde van het hof en de advocaat-generaal, maar het hof acht dit, gegeven de omstandigheden, van onvoldoende gewicht. Die gelegenheid heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg immers wel gehad en hij kan, indien hij een behandeling op tegenspraak wenst, verweren wil aandragen en de getuigen wil ondervragen, zijn advocaat uitdrukkelijk machtigen om namens hem de verdediging te voeren; iets dat de verdachte kennelijk welbewust niet heeft willen doen. Dat dient dan voor rekening van de verdachte te komen.
Ten slotte heeft het hof bij e.e.a. nog in aanmerking genomen dat gesteld maar op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte gezondheidsklachten heeft, en het tevens onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte, voor zover hij al gezondheidsklachten heeft, daardoor in het geheel niet in staat is om op adequate wijze ter terechtzitting aanwezig te zijn, al dan niet via Skype, en de behandeling van zijn zaak te volgen, Dat de verdachte niet over de benodigde hardware beschikt voor een Skype-verbinding acht het hof niet aannemelijk, nu hij immers wel de mails en Whatsapp berichten van zijn raadsman kan ontvangen.
Het verzoek om aanhouding wordt mitsdien verworpen.”
2.3
De rechter kan het nemen van een beslissing over de aannemelijkheid van de omstandigheid die aan een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ten grondslag is gelegd, achterwege laten op grond van zijn oordeel dat wat is aangevoerd – ware het juist – in de hierna weer te geven afweging van belangen niet tot toewijzing van het verzoek leidt.
In zo’n geval dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde aanwezigheidsrecht – waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid op de terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen – en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing.
In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of heeft doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek zodat de verdachte alsnog de gelegenheid krijgt aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering – dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen, wanneer het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de verdachte geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe vorenstaande belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter dient deze afweging te maken in de concrete omstandigheden van het geval en, bij afwijzing van het verzoek tot aanhouding, de daarop gebaseerde beslissing te motiveren. In cassatie kan die motivering alleen op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1896.)
2.4
Het hof heeft het aanhoudingsverzoek, waaraan de raadsman ten grondslag heeft gelegd dat de verdachte ziek is (snotteren, hoesten en mogelijk koorts) en dat hij zich niet in staat acht om op de terechtzitting te verschijnen, afgewezen. Het hof heeft in dit verband overwogen dat het belang van een doeltreffende en spoedige berechting ernstig in het gedrang zou komen als het onderzoek ter terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht. Bij deze belangenafweging heeft het hof als bijzondere omstandigheden mede in aanmerking genomen dat de strafzaak waarvan de zaak tegen de verdachte deel uitmaakt, betrekking heeft op een zeer omvangrijk strafrechtelijk onderzoek naar onder meer deelname aan een crimineel samenwerkingsverband, dat er al getuigen voor de zitting zijn opgeroepen om te worden gehoord en dat – nu het hof in de zaken tegen de medeverdachten ook aandacht moet besteden aan de rol van de verdachte – aanhouding van de zaak tegen de verdachte tot gevolg zou hebben dat een geheel nieuwe combinatie van raadsheren zich in het omvangrijke dossier zou moeten inlezen. Het hof heeft verder in zijn overwegingen betrokken dat de redelijke termijn al aanzienlijk is overschreden, en dat een hervatting van de behandeling van de zaak tegen de verdachte niet binnen afzienbare termijn valt te verwachten. De op deze gronden berustende afwijzing van het aanhoudingsverzoek geeft, gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk. Deze belangenafweging van het hof draagt de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting zelfstandig.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het eerste en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 maart 2023.