In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag. De verzoekster, aangeduid als de moeder, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De moeder was in deze procedure bijgestaan door haar advocaat A.H. Vermeulen. De Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instelling (GI) en de pleegouders waren als belanghebbenden betrokken, maar hebben geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die relevant zijn voor het procesverloop. De advocaat-generaal M.L.C.C. Lückers heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaat van de moeder schriftelijk heeft gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom het oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de moeder verworpen, waarmee de eerdere beslissingen in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff en G.C. Makkink, met de raadsheer F.J.P. Lock die de uitspraak heeft gedaan.