Uitspraak
1.Procesverloop
De advocaat van [werkneemster] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De werkneemster, hierna aangeduid als [werkneemster], had haar werkgever, [werkgever] B.V., aangeklaagd omdat zij niet had meegewerkt aan haar re-integratie na ziekte. De kantonrechter te Utrecht had op 25 juni 2021 een beschikking gegeven, die later door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2022 werd bevestigd. De werkneemster stelde cassatie in tegen de beschikking van het hof, terwijl de werkgever verzocht om het cassatieberoep te verwerpen. De Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem adviseerde om het beroep te verwerpen, waarop de advocaat van de werkneemster schriftelijk reageerde.
De Hoge Raad heeft de klachten van de werkneemster over de beschikking van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel werd gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en de werkneemster veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de werkgever zijn begroot op € 857,-- aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de vicepresident M.J. Kroeze en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, G.C. Makkink en F.J.P. Lock.