ECLI:NL:HR:2023:405

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
21/03187
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging doodslag en overschrijding redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 juli 2021. De verdachte, geboren in 1994, was in hoger beroep veroordeeld voor poging doodslag door meermalen met een mes te steken in het gezicht en lichaam van een ander, wat valt onder artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn, in combinatie met het feit dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, moet leiden tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verminderd van vier jaren naar drie jaren en tien maanden.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling, vooral met betrekking tot de toepassing van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de opgelegde straffen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03187
Datum28 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 juli 2021, nummer 22-000097-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben E.A. Blok en J. Vermaat, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en tien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 maart 2023.