Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
28 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 september 2021. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk verkopen van cocaïne in de periode van 20 tot en met 24 oktober 2016 te Vlaardingen. Het hof had eerder een verzoek van de verdediging om een getuige, een klant van de verdachte, te horen afgewezen. De reden hiervoor was dat het onaannemelijk werd geacht dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kon worden gehoord, omdat de getuige geen vaste woon- of verblijfplaats had en alleen ingeschreven stond op het postadres van een aanloophuis. De raadsheer-commissaris had wel inspanningen gedaan om de getuige te traceren, maar deze waren zonder resultaat gebleven.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het niet aannemelijk was dat de getuige binnen een redelijke termijn kon worden gehoord. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het hof niet had onderzocht of er aanvullende inspanningen konden worden verricht om de getuige te horen. Dit leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het hof en de terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak voor de rechter om te verifiëren dat alle mogelijkheden zijn benut om getuigen te horen, vooral wanneer deze getuigen cruciaal zijn voor de verdediging.