Op 17 januari 2023 heeft de Hoge Raad der Nederlanden in de zaak met nummer 23/00013 een beschikking gegeven op het verzoekschrift van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Limburg. Het verzoek was gericht op de aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging en berechting van de betrokkene, die op dat moment rechterlijk ambtenaar was. De hoofdofficier van justitie heeft zich tot de Hoge Raad gewend op basis van artikel 510 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De procureur-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek. Uit de overgelegde stukken bleek dat er aangifte was gedaan tegen de betrokkene voor een strafbaar feit, en dat de betrokkene op het moment van het feit rechterlijk ambtenaar was in de zin van artikel 510 lid 1 Sv. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek vatbaar was voor toewijzing.
De Hoge Raad heeft vervolgens de rechtbank Rotterdam aangewezen als het gerecht waar de vervolging en berechting van de zaak zullen plaatsvinden, indien het openbaar ministerie dit nodig oordeelt. Deze beslissing is genomen in raadkamer, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.