ECLI:NL:HR:2023:353

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
21/01052
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam inzake aanhoudingsverzoek wegens psychische redenen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1981 is geboren. De betrokkene was niet aanwezig tijdens de terechtzittingen in hoger beroep, en zijn raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak op grond van psychische redenen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen deskundige onderbouwing was voor de gestelde psychische problemen. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de relevante overwegingen herhaald uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2019:1737) over het beoordelingskader voor aanhoudingsverzoeken. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek tot aanhouding is afgewezen. Het hof heeft niet beoordeeld of de omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen, aannemelijk waren, en heeft ook niet blijk gegeven van een afweging van belangen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01052 P
Datum7 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2021, nummer 23-000346-16, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de afwijzing door het hof van de op de terechtzittingen van 18 en 19 november 2020 gedane verzoeken tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2020 houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder onder meer het volgende in:
“De voorzitter deelt mondeling mee de volgende bij het hof ingekomen stukken:
(...)
- een e-mailbericht van 12 november 2020, inhoudende een aanhoudingsverzoek waarin wordt verwezen naar een brief van DJI van 6 maart 2020;
- e-mailcorrespondentie tussen de raadsman, de advocaat-generaal en het hof van 12, 13 en 17 november 2020, naar aanleiding van het aanhoudingsverzoek van de raadsman van 12 november 2020. Het hof heeft de raadsman op 13 november 2020 bericht dat ter terechtzitting op het aanhoudingsverzoek zal worden beslist;
(...)
De raadsman licht het aanhoudingsverzoek toe:
De veroordeelde is niet aanwezig omdat hij de inhoudelijke behandeling om psychische redenen niet aan kan. Daarom heb ik verzocht de zaak aan te houden. Op 17 november 2020 heeft de veroordeelde een uitnodiging ontvangen van De Waag voor een gesprek met een psycholoog en psychiater op 23 november 2020. Eerder dit jaar, in maart, is hij opgeroepen de opgelegde straf in de hoofdzaak uit te zitten. Bij hoge uitzondering is gelegenheid gegeven een onderzoek te laten uitvoeren naar de detentiegeschiktheid van de veroordeelde. De afspraak bij De Waag is op initiatief van de veroordeelde gemaakt. Door corona is hij nu pas opgeroepen. Het onderzoek naar de detentiegeschiktheid loopt. U hebt zelf gezien hoe de veroordeelde is tijdens het getuigenverhoor op 7 oktober 2020 en hoe hij was bij de behandeling van de strafzaak. Hij vindt het moeilijk zich te uiten en een helder en eenduidig verhaal te vertellen. Ik heb de veroordeelde drie weken geleden gesproken. De oplopende spanning voor de zitting maakte dat hij veel bij mij op kantoor is geweest en hij dagelijks wel tien keer belt. Daaruit kan worden opgemaakt dat de spanning bij de veroordeelde op dit moment dermate hoog is, dat hij op dit moment de inhoudelijke behandeling niet aan kan. Hij wil gebruik maken van zijn aanwezigheidsrecht, reden waarom ik aanhouding heb verzocht.
De raadsman legt de uitnodiging van De Waag van 17 november 2020 over aan het hof.
(...)
Op de vraag in hoeverre de raadsman verwacht dat de zaak in januari 2021 inhoudelijk behandeld kan worden, antwoordt hij als volgt:
Ik kan niet beloven dat de veroordeelde op 20 januari 2021 wel bij de zitting aanwezig kan zijn en weet niet wat een psychiater adviseert, maar ik zal alles in het werk stellen te zorgen dat de behandeling dan door kan gaan. Het is een oude zaak en het is wenselijk dat de zaak kan worden afgedaan. Dat is ook in het belang van de veroordeelde.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee dat bij gebreke van enige deskundige onderbouwing van dit verzoek het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen. De brieven van De Waag en DJI, die de raadsman heeft overgelegd, kunnen niet als zodanig fungeren en ook overigens ziet het hof in hetgeen ter zitting is aangevoerd geen grond tot toewijzing van het verzoek te komen.
De raadsman laat desgevraagd weten dat hij niet uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsman de veroordeelde te verdedigen.
De voorzitter verleent vervolgens verstek tegen de veroordeelde.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2020 houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder onder meer het volgende in:
“Als raadsman van de veroordeelde is ter terechtzitting aanwezig mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam, die meedeelt dat hij thans uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsman de veroordeelde te verdedigen.
(...)
De raadsman voert het woord aan de hand van een pleitnota die in het dossier wordt gevoegd. In aanvulling daarop voert de raadsman het volgende aan:
Nadat ik gisteren op kantoor kwam heb ik met de veroordeelde gesproken. We hebben meerdere keren en lang gebeld. Dit heeft ertoe geleid dat hij mij heeft verzocht enkele punten naar voren te brengen, zij het niet inhoudelijk. Dit ziet op het aanhoudingsverzoek.
De beslissing het aanhoudingsverzoek af te wijzen had ik niet verwacht. Inhoudelijk zal er geen verweer worden gevoerd.
Op de vraag van de oudste raadsheer of ik hierbij opnieuw het aanhoudingsverzoek doe, antwoord ik dat dit formeel aan u is. Ik herhaal het verzoek.
(...)
Na hervatting van het onderzoek deelt het hof de beslissing van het hof mee op het aanhoudingsverzoek:
De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn eerder als niet gemachtigd raadsman gedane en thans herhaalde aanhoudingsverzoek aangevoerd dat er omstandigheden zijn die maken dat de zaak zou moeten worden aangehouden. Naar de kern samengevat voert de raadsman aan dat zijn cliënt gebruik wil maken van zijn aanwezigheidsrecht, maar dat hij thans daartoe niet in staat is. Ter onderbouwing hiervan wijst de raadsman erop dat het hof bekend zou moeten zijn met de persoon van zijn cliënt die de raadsman omschrijft als emotioneel en weinig coherent in zijn verklaringen. De raadsman wijst in dit verband op de uitnodiging voor een intake bij De Waag d.d. 17 november 2020, alwaar zijn cliënt zich vrijwillig heeft gemeld, en een brief van DJI d.d. 6 maart 2020 waarin staat dat het dossier van zijn cliënt is doorgestuurd naar de medisch adviseur verbonden aan DJI met het verzoek een detentiegeschiktheidsonderzoek te laten instellen. Tevens wijst de raadsman op het optreden van zijn cliënt in hoger beroep als verdachte in zijn strafzaak en het optreden van zijn cliënt als getuige in de ontnemingszaken van de medeveroordeelden.
Het hof is van oordeel dat bij gebreke van enige deskundige onderbouwing van dit verzoek het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen. De stukken die de raadsman daartoe heeft ingediend kunnen niet als zodanig fungeren en ook overigens ziet het hof in hetgeen ter zitting is aangevoerd geen grond tot toewijzing van het verzoek te komen.”
2.3
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan op de terechtzitting worden gedaan door de betrokkene of zijn raadsman die daartoe door de betrokkene op grond van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is gemachtigd. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de betrokkene die op de terechtzitting niet is verschenen, kan daar een verzoek doen tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de betrokkene of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in artikel 279 lid 1 Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig de artikelen 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
De betrokkene of zijn raadsman moet concreet de omstandigheid aanvoeren die aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ten grondslag ligt. Indien zo’n omstandigheid niet wordt aangevoerd, mag de rechter het verzoek om die reden afwijzen.
In de regel mag van de betrokkene of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Als de rechter de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd en/of aan zijn verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan.
Voor het oordeel dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, volstaat echter niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden – in het bijzonder of het gaat om een zich onverwacht aandienende omstandigheid, bijvoorbeeld verband houdend met ziekte van de betrokkene – of, alvorens wordt beslist op het verzoek, gelegenheid dient te worden geboden het verzoek van een nadere toelichting te voorzien en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen. Opmerking verdient echter dat de rechter het bieden van die gelegenheid en het nemen van een beslissing omtrent de aannemelijkheid van de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid achterwege kan laten op grond van zijn oordeel dat hetgeen is aangevoerd – ware het juist – in de hierna weer te geven afweging van belangen niet tot toewijzing van het verzoek leidt.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds – dat wil zeggen: zonder dat tot de hierna weer te geven afweging van belangen wordt overgegaan – afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
Wanneer zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de betrokkene bij het kunnen uitoefenen van zijn in artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde aanwezigheidsrecht – waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen – en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de betrokkene maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. (Vgl. HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737.)
2.4
Aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting is ten grondslag gelegd dat de verdachte wegens psychische redenen niet is staat is deel te nemen aan het onderzoek ter terechtzitting. Het hof heeft dit verzoek afgewezen op de enkele grond dat “enige deskundige onderbouwing” ontbreekt. Het hof heeft echter niet geoordeeld dat die aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Het hof heeft ook niet ervan blijk gegeven dat en waarom, als zou worden uitgegaan van de juistheid van de door de raadsman opgegeven omstandigheid, een afweging van de belangen als onder 2.3 vermeld, niet tot toewijzing van het verzoek kan leiden. Gelet op een en ander heeft het hof zijn beslissing niet toereikend gemotiveerd.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, slaagt het.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 maart 2023.