ECLI:NL:HR:2023:348

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
21/00996
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en draagkrachtverweer in strafrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2021. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, geboren in 1948. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door de advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De klachten konden echter niet leiden tot vernietiging van die uitspraak, omdat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. Bij de beoordeling van de klachten was het niet noodzakelijk om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Het tweede cassatiemiddel klaagde over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit cassatiemiddel werd gegrond bevonden, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting van € 15.000 naar € 14.250. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00996 P
Datum7 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2021, nummer 23-004529-16, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond
.Dit moet leiden tot vermindering van de betalingsverplichting van € 15.000 die aan de betrokkene is opgelegd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 14.250 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 maart 2023.