In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2021. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, geboren in 1960. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij werd veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en medeplegen van witwassen. De advocaat F.A. ten Berge heeft namens de betrokkene cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak, met uitzondering van de hoogte van de betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting van € 350.000 naar € 345.000. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.