Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
7 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2021. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1973, betrokken was bij het medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift. De advocaat van de betrokkene, E.H. Bokhorst, heeft cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel met betrekking tot de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, en heeft verwerping van het cassatieberoep voor het overige voorgesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet relevant zijn voor de ontwikkeling van het recht. Echter, in het tweede cassatiemiddel werd geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft dit cassatiemiddel gegrond verklaard, aangezien meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, en heeft het te betalen bedrag verlaagd van € 25.000 naar € 23.750. Het beroep is voor het overige verworpen. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.