ECLI:NL:HR:2023:342

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
22/04270
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafrechtelijke veroordeling met betrekking tot belediging van ambtenaren en lokaalvredebreuk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Den Haag. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat C.J. Berghout, had verzocht om herziening van de veroordeling voor meerdere strafbare feiten, waaronder belediging van ambtenaren en lokaalvredebreuk. De aanvrager stelde dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszitting, en dat deze feiten mogelijk tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was. De Hoge Raad verduidelijkte dat onder 'een minder zware strafbepaling' in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging van een andere sanctie of het achterwege laten van een sanctie valt hier niet onder. De Hoge Raad wees de aanvraag tot herziening af, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04270 H
Datum7 maart 2023
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 maart 2021, nummer 22-000044-20, ingediend door C.J. Berghout, advocaat te 's‑Gravenhage,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft in hoger beroep de aanvrager in de zaak met parketnummer 10/085533-19 voor “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd”, in de zaak met parketnummer 10/093289-19 voor “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”, in de zaken met parketnummers 10/095210-19, 10/200552-19, 10/214480-19 en 10/226039-19 telkens voor “in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen” en in de zaken met parketnummers 10/128250-19 en 10/227185-19 onder 1 en 2 telkens voor “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen” veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt aangevoerd dat het ernstige vermoeden bestaat dat het hof de aanvrager niet de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zou hebben opgelegd als het kennis had genomen van de datum van het reclasseringsadvies van GGZ Antes Advies, zich de consequentie van die datum had gerealiseerd, zich had gerealiseerd dat geen rapport was opgemaakt met betrekking tot de weigering van de verdachte om medewerking te verlenen aan het onderzoek dan wel zich had gerealiseerd dat geen ander rapport ter onderbouwing van de maatregel was opgemaakt.
3.3
In de aanvraag wordt daarmee echter miskend dat onder “een minder zware strafbepaling” in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie of het achterwege laten van de oplegging van een sanctie valt daar niet onder.
3.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 maart 2023.