In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een klaagschrift van de klager, die in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar het bezit van kinderpornografie, een laptop in beslag had laten nemen. De rechtbank had eerder, op 6 januari 2022, een klaagschrift van de klager gegrond verklaard en de teruggave van de laptop gelast. Echter, na deze beslissing werd er op 1 maart 2022 opnieuw beslag gelegd op de laptop, omdat er kinderpornografisch materiaal op was aangetroffen. De klager voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van dit materiaal en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in de weg stond aan een hernieuwde inbeslagneming.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd door te stellen dat de eerdere beslissing tot teruggave van de laptop een hernieuwde inbeslagneming uitsloot. De Hoge Raad benadrukte dat een voorwerp opnieuw in beslag kan worden genomen als er nieuwe omstandigheden zijn die ten tijde van de eerdere beslissing niet bekend waren. In dit geval was het feit dat er kinderpornografisch materiaal op de laptop stond pas na de eerdere beslissing aan het licht gekomen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Noord-Nederland voor een nieuwe beoordeling van het beklag.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijke rechtsgang en de noodzaak voor rechters om nieuwe feiten en omstandigheden in overweging te nemen bij hun beslissingen. De zaak illustreert ook de complexiteit van het strafrecht en de noodzaak voor zorgvuldige afwegingen bij inbeslagnames.