ECLI:NL:HR:2023:336

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
21/01003
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland en de gevolgen voor de strafoplegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van de invoer van cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland, wat onder de Opiumwet valt. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar het gerechtshof had deze vrijspraak in hoger beroep vernietigd en een gevangenisstraf van 329 dagen opgelegd, waarvan 95 dagen voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 150 uren. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij twee cassatiemiddelen zijn voorgesteld. Het eerste middel betrof de vraag of de bewezenverklaring van het medeplegen van invoer van cocaïne uit de bewijsvoering kon worden afgeleid. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de verdachte de inhoud van een gesprek tussen medeverdachten niet had meegekregen, en dat de bewezenverklaring voldoende was gemotiveerd.

Het tweede cassatiemiddel betrof de strafoplegging, die volgens de verdachte in strijd was met artikel 9 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel stelt dat als de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gevangenisstraf meer dan zes maanden bedraagt, er geen taakstraf kan worden opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de opgelegde straf inderdaad in strijd was met dit artikel, omdat het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel van de gevangenisstraf 234 dagen was, wat meer dan zes maanden is. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de straf.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01003
Datum7 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 maart 2021, nummer 20-000344-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen van invoer van cocaïne niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. Het klaagt in het bijzonder over het oordeel van het hof dat niet aannemelijk is dat de verdachte de inhoud van een gesprek tussen medeverdachten voorafgaand aan de invoer van de betreffende cocaïne niet zou hebben meegekregen.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5 tot en met 12.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de strafoplegging in strijd is met artikel 9 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) omdat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan zes maanden is opgelegd in combinatie met een taakstraf.
3.2
Artikel 9 lid 4 Sr luidt:
“In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.”
3.3
Het hof heeft aan de verdachte een gevangenisstraf van 329 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk opgelegd. Het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel van de gevangenisstraf bedraagt aldus 234 dagen, dit is meer dan zes maanden. Daarnaast heeft het hof aan de verdachte een taakstraf van 150 uren opgelegd. De totale strafoplegging is in strijd met artikel 9 lid 4 Sr.
3.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 maart 2023.