Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
7 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van de invoer van cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland, wat onder de Opiumwet valt. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar het gerechtshof had deze vrijspraak in hoger beroep vernietigd en een gevangenisstraf van 329 dagen opgelegd, waarvan 95 dagen voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 150 uren. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij twee cassatiemiddelen zijn voorgesteld. Het eerste middel betrof de vraag of de bewezenverklaring van het medeplegen van invoer van cocaïne uit de bewijsvoering kon worden afgeleid. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de verdachte de inhoud van een gesprek tussen medeverdachten niet had meegekregen, en dat de bewezenverklaring voldoende was gemotiveerd.
Het tweede cassatiemiddel betrof de strafoplegging, die volgens de verdachte in strijd was met artikel 9 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel stelt dat als de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gevangenisstraf meer dan zes maanden bedraagt, er geen taakstraf kan worden opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de opgelegde straf inderdaad in strijd was met dit artikel, omdat het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel van de gevangenisstraf 234 dagen was, wat meer dan zes maanden is. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de straf.