Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
7 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 maart 2021. De verdachte, geboren in 1973, was betrokken bij grootschalige internetfraude waarbij computers van rekeninghouders van banken werden geïnfecteerd met malware. Dit leidde tot frauduleuze overboekingen en gewoontewitwassen van geldbedragen, zoals vastgelegd in artikel 420ter.1 jo. 420bis.1.a van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de bewijsvoering en de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven. De beslissing van de Hoge Raad was om het beroep te verwerpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.