ECLI:NL:HR:2023:301

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
22/01817
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 april 2022, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof van 17 juni 2021 werd behandeld. Belanghebbende had bij brief van 12 juli 2022 een beroep op betalingsonmacht gedaan met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende herhaaldelijk verzocht om het bijgevoegde formulier betreffende inkomen en vermogen in te vullen en in te dienen, maar dit is niet gebeurd. Hierdoor heeft de griffier de heffing van griffierecht voortgezet en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald. Aangezien belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/01817
Datum24 februari 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 april 2022, nrs. 20/00785 en 20/00786 [1] , op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 17 juni 2021.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft bij brief van 12 juli 2022 met betrekking tot het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 24 augustus 2022 verzocht om binnen een termijn van twee weken het bij de brief gevoegde formulier betreffende inkomen en vermogen in te vullen en in te dienen. Het formulier is niet binnen die termijn ingediend, waarna de griffier de heffing van griffierecht heeft voortgezet.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 19 oktober 2022 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 20 december 2022 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2023.