Het Protocol AAFD en het BBBB luiden, voor zover hier van belang, als volgt.
- Het BBBB (Stcrt. 2015, 46501):
“De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
(...)
§ 1. Reikwijdte
1. In dit besluit is het beleid neergelegd voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van rijksbelastingen waarop Hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van toepassing is. Het besluit is ook van toepassing op regelingen die onder het bereik van dit hoofdstuk van de AWR zijn gebracht, zoals de werknemersverzekeringen.
(...)
§ 15. Keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging
(...)
4. Samenloop kan zich tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties voordoen. Artikel 5:44, eerste lid, van de Awb sluit het opleggen van een bestuurlijke boete uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het WvSr, ingevolge artikel 37 van de WED dan wel ingevolge artikel 76 van de AWR.
5. Voor het maken van een keuze tussen bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sanctionering bevat het protocol AAFD nadere voorschriften.
6. Ten behoeve van de uitvoering van het protocol AAFD meldt de ambtenaar van de Belastingdienst een vermoeden van een strafbaar feit bij de boete-fraudecoördinator als het nadeel tenminste € 20.000 bedraagt. Onder nadeel wordt verstaan het bedrag aan belasting dat als gevolg van de in of over de onderzoeksperiode gepleegde feiten, te weinig is of zou zijn geheven als de aangifte van belanghebbende was gevolgd. Ook geldt als nadeel de niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn, betaalde belasting welke op aangifte had moeten worden voldaan of afgedragen. De boete-fraudecoördinator beoordeelt of voor tenminste € 20.000 vermoedelijk sprake is van opzet.
7. Het opleggen van een bestuurlijke boete aan belanghebbende sluit in beginsel strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit. Op grond van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv) blijft het echter mogelijk een zaak te heropenen, indien bij nader inzien blijkt dat zij te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. Er moet dan sprake zijn van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 van het WvSv.
8. Het voorgaande lid houdt in dat de inspecteur het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging. Indien de termijn dreigt te verstrijken waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, treedt de inspecteur tijdig in overleg met de contactambtenaar om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.”
- Het Protocol AAFD (Stcrt. 2015, 17271):
“Het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst, hierna gezamenlijk: de partijen,
overwegende dat,
a) dit protocol voorschriften bevat voor de aanmelding en afhandeling van fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten en de kennisgeving van het besluit van 24 juni 2011, nr. DGB2011/4014, Stcrt. nr. 11782 (Wijziging van de Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen van fiscale delicten; hierna: de richtlijn), vervangt;
(...)
d) vandaag de dag kan worden gesproken van een doorontwikkeling met betrekking tot de veranderde visie op de inzet van het strafrecht. Zo dienen zich steeds meer zaken aan vanuit verschillende vormen van toezichtactiviteiten, zoals thematische aanpakken met ketenpartners waarin het strafrecht wordt ingezet op zaken waarmee een bepaald gewenst (maatschappelijk) effect bereikt wordt;
e) deze handhavingspraktijk om een snel en flexibel besluitvormingstraject vraagt. In de richtlijn waren de beschreven procedures en bedragen echter in hoofdzaak gericht op het volgtijdelijke, gefaseerde proces van aanmelding tot vervolgingsbesluit van ‘losse’ zaken die voortvloeien uit het toezichtproces. Voor themagerichte zaken, zaken waarin snelle interventie gewenst is en bijzondere zaken met een maatschappelijk uitstralingseffect pasten die regels niet goed. Met andere woorden, de richtlijn gaf geen goed beeld meer van de aanmeldings- en afdoeningspraktijk van nu. Daarom is deze richtlijn aan herijking toe;
f) de richtlijn bij de aanmelding van zaken onder meer uitging van de hoogte van het geldelijke (potentiële) nadeel. Zo gold voor particulieren en toeslaggerechtigden een drempelbedrag van € 10.000. Voor ondernemers was dit drempelbedrag gesteld op € 15.000. Ook bepaalde de richtlijn dat zaken in principe worden terugverwezen naar de Belastingdienst voor bestuurlijke afdoening, als het nadeel dat aan opzet te wijten was minder dan € 125.000 bedroeg. Deze stapeling van drempelbedragen leidde in de praktijk tot administratieve handelingen voor zaken, waarvan eigenlijk bij voorbaat al vaststond dat ze niet strafrechtelijk maar bestuursrechtelijk zouden worden afgedaan. Daarom is besloten de hoogte van de drempelbedragen te regelen in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst en de handboeken van de Douane;
g) dit protocol ziet op de afstemming met het Openbaar Ministerie op grond van het tweede lid van artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van samenloop tussen bestuurlijke boeten en strafrechtelijke afdoening, waaronder het opleggen van strafbeschikkingen. Daarnaast geeft dit protocol ook invulling aan de afstemming met het Openbaar Ministerie over het samengaan van voordeelsontneming en het heffen en innen van belastingen.