Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
14 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2021. De zaak betreft een zedenzaak waarin de verdachte, een 30-jarige man, beschuldigd werd van ontucht met zijn 5-jarige nichtje. Het meisje logeerde op dat moment bij haar grootouders en was aan de zorg van de verdachte toevertrouwd. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal P.M. Frielink concludeerde tot verwerping van het beroep. De verdediging voerde aan dat de bewezenverklaring niet kon steunen op de inhoud van stukken, zoals NFI-rapportages en verklaringen van deskundigen, die niet als bewijsmiddelen waren opgenomen. Daarnaast werd betoogd dat de uitkomsten van DNA-onderzoek, dat celmateriaal van de verdachte op de onderbroek van het slachtoffer aantrof, niet redengevend konden zijn voor de bewezenverklaring. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.