Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het derde, het vierde en het vijfde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
14 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 april 2021. De verdachte, geboren in 1983, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van mensenhandel, zoals omschreven in artikel 273f, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase beoordeeld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) was overschreden, maar dat er geen aanleiding was om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij hij volstaat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, zonder verdere gevolgen voor de strafoplegging. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door vice-president J. de Hullu en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.