ECLI:NL:HR:2023:228

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
21/01559
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensenhandel en de redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 april 2021. De verdachte, geboren in 1983, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van mensenhandel, zoals omschreven in artikel 273f, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase beoordeeld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) was overschreden, maar dat er geen aanleiding was om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij hij volstaat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, zonder verdere gevolgen voor de strafoplegging. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door vice-president J. de Hullu en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01559
Datum14 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 april 2021, nummer 23-001759-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, te dien aanzien tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het derde, het vierde en het vijfde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

3.1
Het eerste cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
3.3
Het tweede cassatiemiddel dat klaagt over het oordeel van het hof dat voor de beoordeling van de redelijke termijn in eerste aanleg als beginpunt van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM “de datum van de dagvaarding in eerste aanleg” heeft te gelden, behoeft geen bespreking. Ook als deze klacht terecht zou zijn voorgesteld, is er geen aanleiding om te komen tot een ander rechtsgevolg dan onder 3.2 is vermeld.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2023.