Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
14 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 april 2021. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van het medeplegen van het vervoeren van cocaïne in een rugzak in een auto, wat onder artikel 2.B van de Opiumwet valt. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het gerechtshof heeft deze vrijspraak in hoger beroep verworpen. De verdediging heeft in cassatie aangevoerd dat het hof niet in voldoende mate heeft gereageerd op de door hen naar voren gebrachte standpunten die strekten tot vrijspraak. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet in strijd heeft gehandeld met de wet, omdat de door de verdediging aangevoerde standpunten niet als uitdrukkelijk onderbouwd kunnen worden beschouwd. De Hoge Raad concludeert dat het hof toereikend heeft gerespondeerd op de aangevoerde argumenten en dat de bewezenverklaring van het vervoeren van cocaïne niet in strijd is met de door de verdediging naar voren gebrachte standpunten. Daarnaast is er in de cassatiefase een klacht ingediend over de overschrijding van de redelijke termijn, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze overschrijding niet leidt tot verdere rechtsgevolgen. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.