ECLI:NL:HR:2023:226

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
21/01873
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vervoeren van cocaïne en de motivering van de bewezenverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 april 2021. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van het medeplegen van het vervoeren van cocaïne in een rugzak in een auto, wat onder artikel 2.B van de Opiumwet valt. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het gerechtshof heeft deze vrijspraak in hoger beroep verworpen. De verdediging heeft in cassatie aangevoerd dat het hof niet in voldoende mate heeft gereageerd op de door hen naar voren gebrachte standpunten die strekten tot vrijspraak. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet in strijd heeft gehandeld met de wet, omdat de door de verdediging aangevoerde standpunten niet als uitdrukkelijk onderbouwd kunnen worden beschouwd. De Hoge Raad concludeert dat het hof toereikend heeft gerespondeerd op de aangevoerde argumenten en dat de bewezenverklaring van het vervoeren van cocaïne niet in strijd is met de door de verdediging naar voren gebrachte standpunten. Daarnaast is er in de cassatiefase een klacht ingediend over de overschrijding van de redelijke termijn, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze overschrijding niet leidt tot verdere rechtsgevolgen. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01873
Datum14 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 april 2021, nummer 22-002240-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die strekken tot vrijspraak, althans dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 tot en met 14.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van twee maanden volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2023.