Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
14 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1982, was betrokken bij de uitvoer van hennep, wat onder artikel 3.A van de Opiumwet valt. De zaak kwam aan het licht door tapgesprekken waarin de verdachte werd genoemd. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid, met name met betrekking tot de identificatie van de verdachte in de tapgesprekken. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet alleen op de tapgesprekken was afgegaan, maar ook op verklaringen van medeverdachten en de herkenning van de stem van de verdachte door een tolk. Dit leidde tot de conclusie dat het hof voldoende bewijs had om te stellen dat de verdachte de persoon was die in de gesprekken werd genoemd.
Daarnaast werd er een tweede cassatiemiddel ingediend dat betrof de vraag of er sprake was van medeplegen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof op basis van de vaststellingen in zijn bewijsoverwegingen terecht had geoordeeld dat er een gezamenlijk plan was om hennep buiten Nederlands grondgebied te brengen, waarbij de verdachte een actieve rol vervulde. De Hoge Raad vond dat het oordeel van het hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat het voldoende gemotiveerd was.
Echter, de Hoge Raad constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 69 dagen naar 66 dagen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.