Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
14 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, die was veroordeeld voor poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in 2019 in Eindhoven, waar de verdachte na een ruzie in het uitgaansleven een ander meermalen tegen zijn hoofd heeft getrapt en geslagen, wat valt onder artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 juni 2022, waarin hij was veroordeeld.
De advocaat van de verdachte, M.J.N. Vermeij, heeft een schriftuur ingediend, die aan het arrest is gehecht. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof in overweging genomen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de ingediende klachten heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.