ECLI:NL:HR:2023:205

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
21/00696
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en heffingsrente

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbenden [X1] en [X2] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met 2011 voor [X1] en [X2], en voor [X3] over de jaren 2007 tot en met 2012. De belanghebbenden hebben hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder de naheffingsaanslagen had bevestigd. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbenden beoordeeld, maar deze niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, en dat er geen noodzaak is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. Dit is in lijn met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarin staat dat het niet nodig is om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00696
Datum10 februari 2023
ARREST
in de zaak van
[X1] en [X2] te [Z] respectievelijk [X3] te [Z] (hierna ook tezamen: belanghebbenden)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2020, nrs. 19/00739 tot en met 19/00755 [1] , op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. 16/9839 tot en met 16/9843, 16/9845, 16/9847, 16/9848, 16/9850, 16/9851, 16/9853, 16/9854, 16/9856, 16/9857, en 16/9859 tot en met 15/9861) betreffende aan [X1] en [X2] opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met 2011 en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente, aan [X3] opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met 2010 en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente, en aan [X3] opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 2010 tot en met 2012, over de perioden 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010, februari 2012, 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013 en 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013, en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente respectievelijk belastingrente, en ten aanzien van [X3] gegeven beschikkingen op verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbenden, vertegenwoordigd door H.A.J. Kalsbeek, hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.