ECLI:NL:HR:2023:1766

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
21/03201
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verplichtingen van een directeur van een bedrijf dat met gevaarlijke stoffen werkt en de gevolgen van het niet naleven van veiligheidsvoorschriften

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een directeur van een bedrijf dat met gevaarlijke stoffen werkt, die werd beschuldigd van het niet nemen van voldoende maatregelen om zware ongevallen te voorkomen, in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet milieubeheer. De verdachte, geboren in 1961, had in eerste aanleg vrijspraak gekregen, maar het Openbaar Ministerie ging in cassatie.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die onder andere stelden dat er geen exploitatieverbod vereist is voordat er sprake kan zijn van overtreding van de veiligheidsvoorschriften. Ook werd de vraag gesteld of het invoeren van een veiligheidsbeheerssysteem en het uitvoeren van veiligheidsstudies als maatregelen kunnen worden aangemerkt in de zin van de relevante wetgeving. De advocaat-generaal, B.F. Keulen, concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie.

De Hoge Raad oordeelde dat de cassatiemiddelen niet tot cassatie leiden, en dat de redenen hiervoor zijn opgenomen in de conclusie van de advocaat-generaal. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en de uitspraak van het hof bleef in stand.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03201 E
Datum19 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, economische kamer, van 28 juli 2021, nummer 21-004269-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.R. Doorenbos, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste tot en met het vijfde cassatiemiddel

2.1
De cassatiemiddelen komen met verschillende deelklachten op tegen de bewezenverklaring en/of kwalificatie van de feiten 1 en/of 2.
2.2
De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 43-131.

3.Beoordeling van het zesde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel komt met verschillende deelklachten op tegen de strafmotivering.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 132-146.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 december 2023.