ECLI:NL:HR:2023:1765

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
21/04148
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over taakstrafverbod bij wederspannigheid met lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor wederspannigheid met lichamelijk letsel, nadat hij zich op 17 juli 2020 had verzet tegen buitengewoon opsporingsambtenaren tijdens een vervoerscontrole. Het hof had de verdachte een taakstraf van dertig uren opgelegd, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze straf in strijd was met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, dat een taakstrafverbod voorschrijft voor bepaalde misdrijven, waaronder artikel 181 Sr. De Hoge Raad concludeerde dat de wetgever heeft voorzien in dit verbod om de ernst van het misdrijf te onderstrepen en de bescherming van personen in publieke dienst te waarborgen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de klacht over de taakstraf niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet in zijn rechtens te beschermen belang was aangetast, omdat er geen voldoende toelichting was gegeven op de klacht over het taakstrafverbod. Het arrest benadrukt de noodzaak voor rechters om bij het opleggen van straffen rekening te houden met de wettelijke bepalingen omtrent taakstraffen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04148
Datum19 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 september 2021, nummer 21-000841-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.P. Kant, advocaat te Almelo, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof bij de strafoplegging het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft miskend.
3.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 17 juli 2020 binnen het baanvak Zutphen-Oldenzaal zich met geweld heeft verzet tegen buitengewoon opsporingsambtenaren, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (toezichthouders bij vervoersmaatschappij [A] ), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten het staande houden van verdachte bij een vervoerscontrole in verband met het niet dragen van een wettelijk voorgeschreven mondkapje en overtreding van de wet ID door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die buitengewoon opsporingsambtenaren verdachte trachtten te geleiden, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond bij die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad.”
3.2.2
Het hof heeft de verdachte voor “wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft”, en onder vermelding van artikel 181 Sr als toepasselijk wetsartikel, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
3.3
Artikel 22b Sr luidt:
“1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b, 248a, 248b, 248c en 250.
2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 6:3:3 van het Wetboek van Strafvordering de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.”
3.4
Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor het plegen van het misdrijf strafbaar gesteld in artikel 181 Sr tot een taakstraf, terwijl niet naast die taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd. Deze door het hof opgelegde taakstraf is in strijd met het bepaalde in artikel 22b lid 1 Sr.
3.5.1
Het cassatiemiddel klaagt hierover terecht. Die klacht leidt echter om de volgende redenen niet tot vernietiging wat betreft de strafoplegging en terugwijzing naar het hof voor het opleggen van een andere straf.
3.5.2
De wetgever heeft voorzien in een taakstrafverbod voor (onder meer) het misdrijf van artikel 181 Sr, vanuit de wens om de ernst van dat misdrijf te onderstrepen en het belang te benadrukken van de bescherming die dit artikel geeft aan personen die werkzaam zijn in publieke dienst (vgl. Kamerstukken II 2009/10, 32169, nr. 3, p. 10). Bij een veroordeling voor overtreding van artikel 181 Sr brengt artikel 22b lid 1, aanhef en onder b, Sr met zich dat de rechter geen ‘kale’ taakstraf kan opleggen, maar uitsluitend voor een taakstraf kan kiezen als naast de taakstraf ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd (vgl. HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:202).
3.5.3
Als de rechter – zoals in dit geval – ten onrechte geen toepassing geeft aan artikel 22b lid 1, aanhef en onder b, Sr door te volstaan met een ‘kale’ taakstraf, wordt de verdachte daardoor in beginsel niet aangetast in een hem rechtens te beschermen belang. Dat is alleen anders als uit de toelichting op het cassatiemiddel dat klaagt over het schenden van het taakstrafverbod, blijkt dat de verdachte wel voldoende belang heeft bij die klacht. In de schriftuur ontbreekt echter zo’n toelichting.
3.6
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 december 2023.