Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
19 december 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 november 2021. De verdachte, geboren in 1998, was in cassatie gegaan na een veroordeling voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof en dat er geen noodzaak was om te motiveren waarom dit oordeel was genomen. Dit was gebaseerd op het feit dat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Hierbij werd vastgesteld dat er meer dan twee jaren waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden. De Hoge Raad oordeelde echter dat, gezien de beperkte mate van overschrijding, er geen aanleiding was om aan dit oordeel enige andere rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.