ECLI:NL:HR:2023:1754

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
22/04079
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bedrijfsovername, overdracht van activa, debiteurengarantie en dividenduitkering

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door Groep c.s. tegen Holding B.V. naar aanleiding van een bedrijfsovername waarbij geschillen zijn gerezen over de levering van vaste materiële activa, een debiteurengarantie en een dividenduitkering aan de verkopende aandeelhouder. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en het arrest van het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank de vorderingen van Groep c.s. terecht heeft afgewezen. De rechtbank en het hof hebben vastgesteld dat de koopovereenkomst niet voldoende duidelijkheid biedt over de activa die aan Groep c.s. zijn overgedragen. De Hoge Raad concludeert dat Groep c.s. niet voldoende bewijs hebben geleverd dat Holding niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Wat betreft de debiteurengarantie oordeelt de Hoge Raad dat Holding niet kan worden gehouden aan een garantie voor een debiteurensaldo dat niet is aangetoond. Tot slot wordt de vordering van Groep c.s. over de dividenduitkering afgewezen, omdat uit de notulen van de aandeelhoudersvergadering blijkt dat Groep c.s. instemming heeft gegeven voor de uitkering. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt Groep c.s. in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/04079
Datum15 december 2023
ARREST
In de zaak van
1. [groep] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
EISERESSEN tot cassatie,
hierna gezamenlijk: Groep c.s.,
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
[Holding] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Holding,
advocaat: B.I. Kraaipoel.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/13/656056 / HA ZA 18-1061 van de rechtbank Amsterdam van 17 april 2019 en 8 april 2020;
b. het arrest in de zaak 200.282.137/01 van het gerechtshof Amsterdam van 2 augustus 2022.
Groep c.s. hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Holding heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor Holding toegelicht door haar advocaat, en mede door T.V.J. Bil en A. Nassiri.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van Groep c.s. heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze procedure over de afwikkeling van een bedrijfsovername, zijn in cassatie nog geschillen aan de orde over de levering van vaste materiële activa, de debiteurengarantie en een dividenduitkering aan de verkopende aandeelhouder.
2.2
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten genoemd in de conclusie van Advocaat-Generaal onder 2.1. Die feiten zijn samengevat de volgende.
(i) Holding hield de aandelen in drie werkmaatschappijen, die hierna afzonderlijk worden aangeduid als [dochtervennootschap 1], [dochtervennootschap 2] en [dochtervennootschap 3]. [betrokkene 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van Holding.
(ii) In augustus 2015 zijn Holding en [Beheer] B.V (hierna: [Beheer]) schriftelijk overeengekomen dat Holding alle aandelen in de werkmaatschappijen verkoopt aan [Beheer] voor € 5.500.000,--. De koopovereenkomst houdt voorts in dat de levering op een nader te bepalen datum zal plaatsvinden en bevat onder meer de volgende bepalingen:
“Artikel 4 Handelingen voorafgaande aan de Leveringsdatum
4.1
Verkoopster en Koopster hebben de aanwezige voorraden en de aanwezige vaste materiële activa geïnventariseerd, waarvan een opstelling is gemaakt die door beiden wordt geparafeerd en welke wordt aangehecht als Bijlage (bijlage 1). De aanwezige voorraden en de aanwezige materiële vaste activa zijn in overleg tussen Verkoopster en Koopster gewaardeerd.
(…)
Artikel 10 Debiteuren
10.1
Ten aanzien van de debiteuren als omschreven (...) in Bijlage (bijlage 7) zal Verkoopster de [werkmaatschappijen] vrijwaren voor niet (gehele) betaling van de gespecificeerde bedragen, dit voor zover er geen voorziening in de Jaarrekening is getroffen.
10.2
Incasso/verhaal kosten komen in alle gevallen integraal voor Verkoopster.
(…)
Artikel 12 Garanties
(…)
Artikel 12.2 Verkoopster garandeert koopster:
(…)
4. Verkoopster noch enige derde heeft recht op (betaalbaarstelling of opeisbaarheid van) dividend (…) over het lopende boekjaar of over enig daaraan voorafgaand boekjaar.
(…)
Artikel 14 Slotbepalingen
14.1
Vanaf 1 januari 2015 zijn alle baten en lasten van de aandelen voor rekening van de Koopster. (…)”
(iii) In november 2015 is aan artikel 4.1 van de koopovereenkomst toegevoegd:
“en zal voor de leveringsdatum vanuit [Holding] worden ingebracht in de [werkmaatschappijen]”.
(iv) Met instemming van Holding zijn de rechten en verplichtingen van [Beheer] uit de koopovereenkomst overgenomen door Groep. [eiser 2] is indirect bestuurder van Groep.
(v) De notulen van een algemene vergadering van aandeelhouders van [dochtervennootschap 1] van 28 september 2016 vermelden als besluit dat over het jaar 2015 een dividend van € 516.500,-- wordt uitgekeerd aan Holding en voorts dat [eiser 2] dit “begrijpt en accepteert”. De notulen zijn ondertekend door [groep] en [eiser 2].
(vi) Op 4 oktober 2016 zijn de verkochte aandelen geleverd aan Groep. In aanloop naar de levering heeft de notaris aan de adviseur van Holding verzocht om toezending van (onder meer) de bijlage genoemd in artikel 4.1 van de koopovereenkomst. De adviseur heeft daarop, bij e-mail van 29 september 2016, aan de notaris bericht:
“4.1 Bijlage 1: de aanwezige voorraden en aanwezige materiële vaste activa (behalve de panden en de machines/inventaris in de werkplaats).”
(vii) De akte van levering houdt onder meer in:
“LEVERING ROERENDE ZAKEN
Ter uitvoering van het in sub 4.1 van de overeenkomst bepaalde wordt de bedoelde vaste materiële activa als omschreven in bijlage 1 van de overeenkomst bij deze door (...) [Holding] in eigendom geleverd aan (...) [[dochtervennootschap 1]] (...).
(…)
Artikel 1.
Verkoper garandeert dat: (...) d. er geen besluiten (van de algemene vergadering van aandeelhouders) zijn genomen betreffende (...) uitkering(en) van dividend(en). (...) waaraan alsnog uitvoering zou moeten worden gegeven (...).
(…)
Artikel 4.
1. De baten en lasten van de verkochte aandelen zijn te rekenen vanaf een januari tweeduizend vijftien (...) voor rekening van de koper.
2. De overeenkomst is gesloten inclusief uitkering(en) van dividend(en), reserve(s) of kapitaal, waaraan alsnog uitvoering zou moeten worden gegeven.
3. Op geen van de aandelen is nog dividend uit te keren (...).
(…)
Artikel 6.
1. Partijen doen afstand van het recht ontbinding of vernietiging van de koopovereenkomst en deze levering te vorderen.
(…)”
2.3
Voor zover in cassatie van belang vorderen Groep c.s. in deze procedure € 2.025.482,28 wegens niet geleverde materiële vaste activa, € 233.260,31 wegens niet nakoming van de debiteurengarantie en € 516.500,-- wegens onterechte uitkering van dividend aan Holding.
2.4
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.
2.5
Het hof [1] , heeft voor zover in cassatie van belang, het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en daartoe het volgende overwogen.
Niet geleverde vaste materiële activa
De vraag wat partijen zijn overeengekomen met betrekking tot de aard en omvang van de door Holding aan [dochtervennootschap 1] in eigendom over te dragen vaste materiële activa dient te worden beantwoord door uitleg van de koopovereenkomst (en de daarbij behorende bijlage 1) aan de hand van de Haviltex-maatstaf. (rov. 3.6)
Het was aanvankelijk de bedoeling dat Groep (of een andere vennootschap van [eiser 2]) de activa van Holding zou overnemen en door partijen is daarbij een koopsom voor de activa van € 4.000.000,-- tot uitgangspunt genomen. Troostwijk Waardering en Advies B.V. (hierna: Troostwijk) heeft vervolgens een taxatierapport opgesteld. De lijst waarop Groep c.s. zich beroepen bevat activa die niet voorkomen in het rapport van Troostwijk. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom deze activa niet in de taxatie zijn betrokken als het wel de bedoeling was dat ze naar ([dochtervennootschap 1] en daarmee naar) Groep zouden gaan. De e-mail van 29 september 2016 van de adviseur van Holding aan de notaris wijst er ook op dat de lijst waarop Groep c.s. zich beroepen activa bevat die niet door Holding in eigendom aan [dochtervennootschap 1] worden overgedragen. Dat het de bedoeling was dat alle op die lijst vermelde activa in eigendom zouden worden overgedragen aan [dochtervennootschap 1], kan daarom niet zonder meer worden aangenomen. Wat betreft het aantal (diesel)pompen heeft Holding een handgeschreven notitie overgelegd waarop is genoteerd dat het gaat om in totaal 242 pompen. Dit aantal komt terug in een door Holding overgelegd Exceloverzicht van 8 januari 2013. Groep c.s. hebben niet nader toegelicht dat (aanzienlijk) meer (diesel)pompen zijn geïnventariseerd dan later door Holding in eigendom zijn overgedragen. Groep c.s. hebben niet weersproken dat alle (diesel)pompen van Holding in een automatisch registratiesysteem waren opgenomen, welk systeem, zoals Holding onweersproken heeft uiteengezet, bij de levering van de vaste materiële activa aan Groep c.s. is overgedragen. Groep c.s. hebben voorts niet weersproken dat [eiser 2] vanaf 2012 regelmatig op het terrein en in het kantoor van Holding aanwezig was. Nadat Groep c.s. in oktober 2018 te kennen hadden geven dat bepaalde zaken nog niet daadwerkelijk zijn ingebracht, heeft Holding te kennen gegeven dat die zaken konden worden opgehaald. Groep c.s. hebben gezien het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat tussen partijen is overeengekomen dat Holding alle activa die op de door Groep c.s. overgelegde lijst staan in eigendom aan [dochtervennootschap 1] zou overdragen en hebben ook overigens niet voldoende toegelicht dat Holding niet alle wél overeengekomen zaken in eigendom heeft overgedragen aan [dochtervennootschap 1]. (rov. 3.7)
Het debiteurensaldo
In artikel 10 van de koopovereenkomst is bepaald dat Holding [dochtervennootschap 1], [dochtervennootschap 2] en [dochtervennootschap 3] zal vrijwaren voor niet (gehele) betaling van de in bijlage 7 bij de koopovereenkomst gespecificeerde bedragen, voor zover in de jaarrekening geen voorziening is getroffen. Dat Holding hier heeft gegarandeerd dat op of vlak voor 4 oktober 2016 sprake was van een debiteurensaldo van € 500.703,-- (het totaal van de in bijlage 7 vermelde debiteuren) kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, gelet op de gemotiveerde weerspreking van Holding niet worden aangenomen. Uit het door Holding overgelegde debiteurenoverzicht van 26 oktober 2017 blijkt dat er op dat moment nog een bedrag van € 1.407,78 openstond. De vordering van Groep c.s. gegrond op een niet nagekomen debiteurengarantie is ook in hoger beroep niet toewijsbaar. (rov. 3.8)
De dividenduitkering
Uit de notulen van de aandeelhoudersvergadering blijkt dat [eiser 2] het ermee eens was dat door [dochtervennootschap 1] dividend over 2015 zou worden uitgekeerd. Groep c.s. hebben onvoldoende ingebracht tegen het betoog van Holding dat de levering van de aandelen aanvankelijk was gepland rond 1 januari 2015, dat de levering uiteindelijk pas in oktober 2016 kon plaatsvinden, dat het eigen vermogen van de werkmaatschappijen hoger was geworden en dat gezamenlijk is besloten tot de dividenduitkering. Ook deze vordering van Groep c.s. is in hoger beroep niet toewijsbaar. (rov. 3.9)

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 2 van het middel heeft betrekking op het geschil over de vraag of Holding heeft voldaan aan haar verplichting om, voorafgaand aan de overdracht van de aandelen, de in art. 4.1 van de koopovereenkomst bedoelde activa over te dragen aan [dochtervennootschap 1], welk geschil in het bijzonder betrekking heeft op het aantal door Holding aan [dochtervennootschap 1] over te dragen (diesel)pompen. Het onderdeel klaagt onder meer dat onbegrijpelijk is het oordeel van het hof in rov. 3.7 dat Groep c.s. niet hebben betwist dat alle (diesel)pompen van Holding in een automatisch registratiesysteem waren opgenomen en dat dit systeem is overgedragen aan Groep c.s.
3.1.2
Deze klacht faalt. Weliswaar hebben Groep c.s. aanvankelijk betwist dat Holding beschikte over een geautomatiseerd systeem waarin de pompen waren opgenomen, maar nadat Holding (bij memorie van antwoord) stukken had overgelegd die naar haar stelling afkomstig zijn uit het digitale onderhoudssysteem van de pompen zoals dat na de overdracht van de aandelen in gebruik is gebleven bij [dochtervennootschap 1], hebben Groep c.s. (bij akte uitlating producties) erkend dat de door Holding overgelegde stukken afkomstig zijn uit het systeem dat ook na de overdracht van de aandelen in gebruik is bij [dochtervennootschap 1]. Het oordeel van het hof dat Groep c.s. niet hebben betwist dat alle (diesel)pompen van Holding in een automatisch registratiesysteem waren opgenomen en dat dit systeem is overgedragen aan Groep c.s., berust kennelijk op uitleg van deze stellingen. Onbegrijpelijk is die, aan het hof voorbehouden, uitleg niet.
3.1.3
Ook de overige klachten van onderdeel 2 falen. Deze klachten bestrijden oordelen die geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en die zozeer zijn verweven met feitelijke waarderingen dat zij in cassatie verder niet op hun juistheid kunnen worden beoordeeld. Voor het overige biedt de aangevallen motivering voldoende inzicht in de gedachtegang van het hof en behoefde de uitleg die het hof aan de koopovereenkomst heeft gegeven, in het licht van het debat van partijen, geen nadere motivering.
3.2.1
Onderdeel 3 heeft betrekking op de debiteurengarantie en klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 3.8 niet begrijpelijk is. Uit hetgeen het hof overweegt volgt niet dat Holding niet gebonden is aan de garantie dat het debiteurensaldo op of vlak voor 4 oktober 2016 € 500.703,-- bedraagt, aldus het onderdeel.
3.2.2
Deze klacht faalt. Art. 10.1 van de koopovereenkomst luidt dat Holding ten aanzien van de debiteuren als omschreven in bijlage 7 de vennootschappen zal vrijwaren voor niet (gehele) betaling, dit voor zover er geen voorziening in de jaarrekening is getroffen. Groep c.s. hebben aan hun desbetreffende vordering ten grondslag gelegd dat Holding op grond van art. 10.1 van de koopovereenkomst en bijlage 7 een debiteurensaldo van € 500.703,-- heeft gegarandeerd en dat daarvan € 233.260,31 oninbaar is gebleken. Zoals Holding in feitelijke aanleg heeft aangevoerd, blijkt uit de stukken waarop Groep c.s. zich beroepen (in het bijzonder de e-mail van 29 september 2016 van de adviseur van Holding aan de notaris en de daarbij gevoegde bijlage 7), dat het bedrag van € 500.703,-- betrekking heeft op (de som van) de debiteuren en de te factureren bedragen voor verrichte werkzaamheden tot 30 september 2016 (het onderhanden werk). Holding heeft in dat verband, onder verwijzing naar bijlage 7, aangevoerd (i) dat ten tijde van de overdracht van de aandelen het debiteurensaldo € 356.281,75 beliep en het onderhanden werk € 144.421,25 en (ii) dat ten aanzien van een volgens Groep c.s. oninbaar gebleken vordering van € 84.233,32, al sinds 2014 een voorziening was getroffen in verband met het faillissement van de debiteur en dat de debiteurengarantie daarop dus geen betrekking heeft, gelet op de bewoordingen van art. 10.1 van de koopovereenkomt. Groep c.s. zijn in hun memorie van antwoord in het incidenteel appel/akte uitlating producties ingegaan op de debiteurengarantie, maar hebben daarbij de genoemde stellingen van Holding niet betwist. Daarom is niet onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat niet kan worden aangenomen dat Holding heeft gegarandeerd dat op of vlak voor 4 oktober 2016 het debiteurensaldo € 500.703,-- bedroeg.
3.3.1
Onderdeel 4 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.9 dat de vordering van Groep c.s. wegens de dividenduitkering van € 516.500,-- aan Holding, niet toewijsbaar is. Het onderdeel klaagt onder meer dat het oordeel ontoereikend is gemotiveerd in het licht van de stellingen van Groep c.s. dat Groep c.s. geen partij waren bij het besluit tot dividenduitkering, dat niet gezamenlijk is besloten tot de uitkering van het dividend, dat “een schijnaandeelhoudersvergadering is opgevoerd” en dat de ondertekening van de notulen door [eiser 2] onder druk heeft plaatsgevonden en dat het dividendbesluit op grond daarvan door Groep c.s. is vernietigd.
3.3.2
Deze klachten falen. Uit de stukken blijkt dat niet in geschil is dat Holding in september 2016 aan Groep c.s. te kennen heeft gegeven aanspraak te maken op een dividenduitkering door [dochtervennootschap 1] over 2015. Holding heeft voorts aangevoerd dat partijen over die dividenduitkering overeenstemming hebben bereikt en dat die overeenstemming is vastgelegd in de notulen van een aandeelhoudersvergadering van [dochtervennootschap 1], welke notulen door [eiser 2] zijn ondertekend als blijk van de instemming van Groep c.s.
In rov. 3.9 ligt besloten het oordeel van het hof dat Groep c.s. deze stellingen van Holding niet voldoende gemotiveerd hebben betwist. Met betrekking tot de stelling van Groep c.s. dat de ondertekening door [eiser 2] van de notulen berust op dwang door Holding, heeft het hof kennelijk geoordeeld dat Groep c.s., tegenover de betwisting door Holding, onvoldoende hebben toegelicht op grond van welke concrete feiten en omstandigheden aangenomen zou kunnen worden dat de instemming van Groep c.s. met de dividenduitkering door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden door Holding tot stand is gekomen. Deze oordelen van het hof zijn niet onbegrijpelijk.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Groep c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Holding begroot op € 7.115,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Groep c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
15 december 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 2 augustus 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3844.