Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
19 december 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 maart 2022. Het openbaar ministerie had cassatie ingesteld tegen de beslissing van het hof om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte, die beschuldigd werd van het doden van de hond van een ander. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de Richtlijn voor strafvordering dierenmishandeling en dierenverwaarlozing (2021R005) van toepassing was, terwijl de gedragingen van de verdachte plaatsvonden onder de eerdere richtlijn (2015R017). De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De zaak betreft de toepassing van artikel 2.10 van de Wet dieren en artikel 350 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof had moeten oordelen dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De Hoge Raad benadrukte dat de richtlijnen voor strafvordering dierenmishandeling en dierenverwaarlozing duidelijk maken dat bij het doden van een dier van een ander artikel 350 lid 2 Sr van toepassing is, en niet artikel 2.10 WD. De uitspraak van het hof werd als onjuist beoordeeld, wat leidde tot de vernietiging en terugwijzing van de zaak.