ECLI:NL:HR:2023:1737

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
21/04572
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van een ouder voor schoolverzuim van een minderjarige zoon in het licht van de Leerplichtwet 1969

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een vader, was aangeklaagd voor het niet voldoen aan zijn verplichtingen onder de Leerplichtwet 1969, met betrekking tot de inschrijving van zijn 17-jarige zoon op school. De vader had wettelijk gezag over zijn zoon verloren, wat de vraag opriep of hij nog verantwoordelijk kon worden gehouden voor het schoolverzuim van zijn zoon. De advocaat van de verdachte voerde aan dat de bewezenverklaring van het hof, dat de vader 'niet aan zijn verplichting heeft voldaan', niet voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de raadsvrouw, die een beroep deed op artikel 2.2 van de Leerplichtwet, niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling van het hof. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de verantwoordelijkheden van ouders in situaties waarin het wettelijk gezag is verloren, en de impact daarvan op de verplichtingen onder de Leerplichtwet.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04572
Datum12 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 oktober 2021, nummer 21-003642-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het tenlastegelegde voor zover het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte “niet aan zijn verplichting heeft voldaan”.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 4 september 2018 tot en met 13 september 2018 te Goor, gemeente Hof van Twente, in elk geval in Nederland en of Tsjechië, telkens als een persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet aan zijn verplichting heeft voldaan te zorgen dat de jongere [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 2001 overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2a van de Leerplichtwet 1969, staat/stond ingeschreven als leerling of deelnemer bij een school of instelling, te weten [A] te [plaats] , die volledig dagonderwijs, dan wel een bij de wet geregelde combinatie van leren en werken verzorgt en dat deze jongere deze school of instelling, waar deze stond ingeschreven, geregeld bezocht/bezoekt, zulks terwijl:
a. ten aanzien van de jongere de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van deze wet was geëindigd, en
b. de jongere geen startkwalificatie had behaald.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal Leerplicht 1969, d.d. 13 september 2018 (pagina’s 1 tot en met 8) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van leerplichtambtenaar en buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant] :
Als verdachten zijn aangemerkt:
[verdachte] (vader), geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ;
[betrokkene 1] (zoon), geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] .
Schooljaar: 01-08-2018/31-07-2019
relatief schoolverzuim, te weten Kwalificatieplicht
Naar aanleiding van meldingen van ongeoorloofd schoolverzuim door [betrokkene 2] , medewerker van het Zorgteam van [A] , gevestigd te [plaats] , zijnde een school in de zin van artikel 1 van de Leerplichtwet 1969, is er een onderzoek ingesteld naar het schoolverzuim, van het hieronder genoemde leerplichtig kind, dat geleid heeft tot opmaak van dit proces-verbaal. Dit betreft de periode van 04-09-2018 tot en met 13-09-2018 zijnde 8 schooldagen.
Ik, [verbalisant] , leerplichtambtenaar in dienst van gemeente Hof van Twente, belast met de handhaving van de Leerplichtwet, daartoe aangewezen door burgemeester en wethouders, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar nummer akte van beëdiging 6027421, standplaats Hof van Twente, heb in verband met ongeoorloofd schoolverzuim na dit onderzoek vastgesteld dat:
- De jongere zelf verantwoordelijk is voor het schoolverzuim;
- Vader is mede verantwoordelijk, omdat jongere vermoedelijk bij hem verblijft.
VRIJSTELLING
(kwalificatieplicht)
Tevens heb ik vastgesteld dat de leerplicht als bedoeld in artikel 3 van de Leerplichtwet is geëindigd, maar dat de jongere geen startkwalificatie heeft als bedoeld in art. 7.2.2, eerste lid onder b tot en met e, van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Meldingen huidige schooljaar (op grond waarvan pv is opgemaakt)
Schooljaar: 2018 - 2019
1e melding
Periode: 04-09-2018 t/m 13-09-2018
Aantal dagen/uren: 8 schooldagen
Datum melding: 04-09-2018
Interventie leerplichtambtenaar met data: uitnodigen Leerplichtgesprek d.d. 13-09-2018.
Resultaat: Vader en [betrokkene 1] melden zich afzonderlijk af via de mail. Ik heb hen nogmaals aangespoord te verschijnen bij het geplande verhoor. Ik ben ook tweemaal aan de deur geweest; er deed niemand open. Het ziet er verlaten uit.
(...)
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullend proces-verbaal Leerplicht 1969 met bijlagen, d.d. 6 juli 2020 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van leerplichtambtenaar en buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant] :
Naar aanleiding van meldingen van ongeoorloofd schoolverzuim door [betrokkene 2] , medewerker van het Zorgteam van [A] , gevestigd te [plaats] , zijnde een school in de zin van artikel 1 van de Leerplichtwet 1969, is er een onderzoek ingesteld naar het schoolverzuim, van het hieronder genoemde leerplichtig kind, dat geleid heeft tot opmaak van dit proces-verbaal. Dit betreft de periode van 04-09-2018 tot en met 20-10-2018. Dit is de dag waarop [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] (vader) met [betrokkene 1] is aangehouden door politie.
Vader is het wettig gezag op 6-9-2018 kwijtgeraakt.
De feitelijke verzorging ligt bij: vader (is het vermoeden).
In bijlage 3 met mailverkeer tussen mij en vader valt op te maken dat [betrokkene 1] tenminste gedurende een aantal weken tot 20-10-2018 bij zijn vader was.
Bijlage 5 (mutatierapport):
Datum: 20 oktober 2018
Staandehouding voertuig. Bestuurder betrof de verdachte [verdachte] [geboortedatum] 1968. De verdachte aangehouden. In het voertuig zat als bijrijder de zoon van de verdachte [betrokkene 1] [geboortedatum] 2001.
3. Een schriftelijk stuk, inhoudende de verklaring van verdachte door het hof op 19 oktober 2021 per e-mail ontvangen van de raadsvrouw van verdachte, voor zover inhoudende:
Ik vertrok maart 2018 naar Tsjechië. Mijn oudste zoon, [betrokkene 1] , kwam naar mij toe. En er was een internationaal opsporingsbevel gekomen, voor [betrokkene 1] . Hierdoor werd ik op 20 okt. (het hof begrijpt: 20 oktober 2018) gearresteerd.”
2.3.1
Bij de stukken bevindt zich een e-mail van de raadsvrouw van 19 oktober 2021, gericht aan het hof, met daarbij gevoegd een aantal stukken, waaronder een plan van aanpak jeugdreclassering van 8 juni 2020 met betrekking tot [betrokkene 1] , de zoon van de verdachte. Dit plan van aanpak houdt onder meer in:
“ [betrokkene 1] is in maart 2018 gestopt met school. Hij gaf zelf aan dat zijn hoofd te vol zat door de problemen in de gezinssituatie waardoor hij zich niet kon concentreren en niets opnam in de les. Na overleg met de leerplichtambtenaar en de praktijkondersteuner van de huisarts heeft hij ontheffing van de leerplichtwet gekregen.
(...)
Dagbesteding/onderwijs/vrije tijd: [betrokkene 1] zijn hoofd zit zo vol dat hij niet in staat is om onderwijs of een andere vorm van dagbesteding te volgen.
(...)
Doel: [betrokkene 1] gaat weer naar school of heeft een andere vorm van dagbesteding.
Wie doet wat, wanneer: [betrokkene 1] gaat hierover in gesprek met de [betrokkene 3] en de jeugdreclasseerder. Dit wordt ingezet als [betrokkene 1] er toe in staat is.
Wanneer gerealiseerd: Einde jeugdreclasseringsmaatregel.
Resultaat: Niet behaald
Voortgang op doel: Dit doel vraagt de volledige proeftijd om te onderzoeken wat voor [betrokkene 1] mogelijk is op het gebied van onderwijs, werk en/of een vorm van dagbesteding. Door middel van gesprekken met de [betrokkene 3] [B] en de jeugdreclasseerder is en wordt hierop ingezoomd. Het is en blijft lastig om ergens naartoe te werken omdat [betrokkene 1] zelf niet weet wat hij wil of niet wil. Zijn hoofd blijft vol zitten met het zorg dragen voor zijn vader en zijn broertjes. [betrokkene 1] lijkt hierdoor stil te staan in zijn eigen ontwikkeling.”
2.3.2
Bij de hiervoor genoemde e-mail van de raadsvrouw is verder een verklaring gevoegd van [betrokkene 1] van 18 oktober 2021. Deze verklaring houdt in:
“Hierbij verklaar ik, [betrokkene 1] dat:
Ik op eigen initiatief naar mijn vader ben vertrokken. Ben daar ook altijd vrij geweest om te gaan en staan waar ik wilde, had op elk moment (als dat mijn wens geweest zou zijn) terug kunnen keren naar Nederland.
Dat ik mijn schoolgang beëindigd hebt, wegens persoonlijke omstandigheden. Mijn vader wilde mij graag op school hebben, maar hij, noch enige andere instantie (Jeugdzorg, Jeugdreclassering, etc.) heeft dat doel ooit weten te bereiken. Hij is tot op vandaag de dag een van de weinige die mij nog onderricht.”
2.3.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat het hof gisteren per e-mail stukken heeft ontvangen van de raadsvrouw.
(...)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging.
Het gaat om een bijzondere situatie, nu het ouderlijk gezag van de zoon bij de moeder ligt. Uit de rapporten en de stukken van de huisarts blijkt dat het volgen van onderwijs door [betrokkene 1] van hem te veel is gevraagd. Het is niemand gelukt om hem naar school te sturen. Alleen de vader wordt daarvoor verantwoordelijk gehouden, gelet op artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Lpw). Cliënt heeft zijn zoon altijd gemotiveerd om naar school te gaan. De verdediging meent dat sprake is van een situatie, zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 Lpw. Ik verzoek u daarom cliënt vrij te spreken.”
2.4
De volgende bepalingen van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Lpw), zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde feit, zijn van belang.
- Artikel 2 leden 1 en 2:
“1. Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, zijn verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt. Bij de inschrijving wordt een van overheidswege verstrekt document of een bewijs van uitschrijving van een andere school overgelegd waarop de gegevens van de jongere betreffende zijn geslachtsnaam, voorletters, geboortedatum, geslacht en burgerservicenummer of bij gebreke daarvan zo mogelijk zijn onderwijsnummer zijn vermeld. Indien de in de eerste volzin bedoelde personen bij de inschrijving aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen burgerservicenummer of onderwijsnummer van de jongere kunnen overleggen, leggen zij het burgerservicenummer of onderwijsnummer van de jongere over aan de school zodra zij daarvan kennis hebben verkregen.
2. De in het eerste lid bedoelde verplichtingen gelden niet voor zover de daarin bedoelde personen kunnen aantonen dat zij daarvoor niet verantwoordelijk kunnen worden geacht.”
- Artikel 4a leden 1 en 3:
“1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn verplicht te zorgen dat de jongere overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf staat ingeschreven als leerling of deelnemer bij een school of instelling die volledig dagonderwijs, een bij de wet geregelde combinatie van leren en werken, een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 25a, derde lid, onderdeel d, van de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 58a, derde lid, onderdeel d, van de Wet op het voortgezet onderwijs verzorgt en dat hij deze school of instelling na inschrijving geregeld bezoekt, als:
a. ten aanzien van de jongere de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van deze wet is geëindigd, en
b. de jongere geen startkwalificatie heeft behaald.
(...)
3. Artikel 2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid.”
2.5
Mede in het licht van wat de raadsvrouw – met een beroep op artikel 2 lid 2 Lpw en onder verwijzing naar stukken die zij op voorhand aan het hof had toegezonden – op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, is de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte “niet aan zijn verplichting heeft voldaan”, niet toereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 december 2023.