Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
12 december 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een klaagschrift van de klaagster, die in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar haar partner, die verdacht wordt van de productie en handel in synthetische drugs, bezwaar maakte tegen het beslag op twee geldbedragen van respectievelijk € 18.000 en € 2.300. De klaagster stelde dat de rechtbank in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde had gehandeld door haar verzoek om haar moeder als getuige te horen af te wijzen, en dat de rechtbank niet had kunnen oordelen dat zij niet buiten redelijke twijfel als eigenaresse van de geldbedragen kon worden aangemerkt.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de klaagster niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het beroep van de klaagster wordt verworpen.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren C. Caminada en C.N. Dalebout, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.